194 B e a c h r y v i n g v a n
III. (2) Kikvorfcb met bet L y f gezwollen, Wrat.
Afdeel. tö r , vuilgeel en bruin.
V.
Hoofd. De Heer L innjEüs heefc het Kenmerk der
STUK*
zes Vingerigheid van de Agterpqoten, ’t welk
tu 'fo, hy in de befchryving der Sweedfche Dieren aan
Pad* dezen Pad gegeven badt, veranderd, en merkt
thans aan, dat, onder de Soorten van dit Ge-
flagt, eenigen, zeer zeldzaam, duifterlyk zes-
Vingerig zyn. Ik vind ook, onder de Padden
van R oesel , geene, die zes Vingeren heeft,
afgebeeld. Door deeze Soort wordt die Euro-
pïfche Pad verftaan, welke in ’t Latyn Bufo of
Rubeta heet; doch de laatfte naam is , als een
bynaam, aan de volgende Soort gegeven. De
Franfche naam is Crapaud, de Italiaanfche Rospo
o f Botto, de Hoogduitfche Króte, Taafcbe o f
Botte, de Engelfche Toad en de Sweedfche Pad.
da of TaoJJa. Oudtyds werdt ’er, in Vrankryk,
de naam van Boterel o f Botterol aan gegeven,
en hedendaags noemen de Kikvorfchen-vangers,
by Parys, den Waterpad Sué. De Griekfche
naam is Phryne o f Pbufalos,
Woon- Padden fchynt men in alle Wereldsdeelen
plaats te vinden; evenwel zyn zy in fommige Landftree-
ken, of gedeelten daar van, zeer zeldzaam. H asse
l -
(2? Rana Corpore ventricofo Verrucofo lurido fufco-
que. Syfl. Nat. X. Rana Palmis tetrada&ylis fiffis, Plan»
, »is hexada&ylis palmatis; Pollice breviore. Faun. Snee.
153, It. Oei. 142. Rubeta f Phrynum. Gesn. Pifc. 807,
Jonst. Quadr. Bradl. Nat. T. 21. f. 2. Bufo. f. Ru-
bèta. Raj. Qjtadr. 252.
{ fy E K I K V O R S C H E N. 195
sELQüisT vondt ’er geene , zo ’t fchynt, in in.
Egypte noch in Paleftina: daar tegen waren zy A fdeel.
aan de Kuft van Afrika, in ’t Land van Sene-. TTV*
, ^ • , , Hoofd.
gal en aan de Gambia, taaroelyk gemeen, zo Stuk.
de Heer A danson aanmerkt. In Brafil vindt _ Pad*
men ook Padden, die in geftalte niet zeer veel
van de onzen verfchillen» dan dat zy als met
kleine Pareltjes fchynen beftrooid te zyn , en '
in Virginie, die, op den Kop en op het L y f
gedoomd zyn ( f) . Behalve een graauwe Wa.
ter-Pad , die naar Knoflook ftinkt, heeft de
Heer Roesel nog een kleine Waterpad in
Duitfchland gevonden, die Feuer-Króte o f Vuurpad
geheten wordt, om dat zy van onderen met
hoog Oranje-geele o f Vuurkleurige Vlakken
is getekend , en twee Landpadden, waar van
de eene bladderig is en roode Oogen heeft,
de andere noemt hy Jlinkende Landpad.
« De Padden zyn, van ouds, aangemerkt, als Afchuvtr.
zeer affchuwlyke en gevaarlyke Dieren. De
affchnwlykheid, egter, ontftaat meer uit een
ingeworteld denkbeeld , dan dat zy leelyker
van gettalte o f kleur zouden zyn dan de Kikvorfchen.
De Heer P. C. merkt zelfs aan, dat
het Oog van een Pad zyn Ed. dunkt zeer vriendelyk
te zyn. Ontrent het Sprookje, dat dit
Dier den Menfch door zyn Gezigt zou dooden,
o f zélfs door het fterk Aanzien van een
Menfch gedood worden, heeft de Abt Rous-
SEAU,
jlf) Siba Kabinet. I, Deel» pa".-114, n y .
O* Dssi. VI, SiuR, N 2