p ï hoe deeze Pad by fteile Muuren weet op te
A fdeei, klauteren, om in haar Hoi, dat iömtyds eeni.
ge Voeten hoog is , te komen. De Voorpoo-
ten zyn, ten dien einde, van binnen, tuflchen
de Klaauwen, voorzien met Hoornige uitwas-
fen; terwyl het Dier met zyn Buik, die fteeds
door Slym bevogtigd is , zodanig aan den Muur
kleeft, als of het ’er door de Lugt tegen aan ge-
perft werde, en ’er eenigen tyd aan kan blyven
hangen.
V.
Hoofdstuk.
Pad.
Niets heeft de Natuur te vergeefs voortge-
bragt ! De Padden, welker gedaante ons af.
fchuwlyk is, verbergen zig over Dag, en ’s
Nagts, terwyl wy flaapen , worden onze Tuinen
door haar gezuiverd van Ongediert; terwyl
zy niets tot belooning eifchen , dan dat men
haar geruft laat blyven in haare Schuilhoeken.
Die deeze Wet des Scheppers overtreedt en
de Padden ftoort o f plaagt, vindt fomtyds zig
onaangenaam en op de daad geftraft. Het pis-
fen dat zy allen, behalven deeze en de laatft-
gemelde Vuurpad doen, is het eenigfte niet dat
men heeft te vreezen: de meeften geeven een
witagtig Vogt o f Schuim uit, welks Venynig-
heid z ig , aan den Stank, in fommigen fchynt
te openbaaren.
Oorfprong De Heer. Roesel ontdekte zulks , voornaa-
Stank;611 in -deeze Landpad, welke hy deswegens
de Stinkende gebynaamd heeft. De eerft*
gemelde Waterpad ftonk naar Knoflook, doch
deeze hadt een Zwaveligen flank, byna als die
van
van aangeftoken Buskruid, o f van gewreeven
Orpiment; een Stank die zo taay is of aanklee-
vende , dat hy denzelven nog wel twee Maanden
in ’t Vertrek, daar deeze Pad ontleed was,
vernam. Die Stank , nu , kwam alleenlyk van ’t
gemelde Vogt, ’t welk een Pad, uit het Glas
genomen, met zulk een kragt uitwierp, dat
’e r , fchoon hy ’er wel vier Voeten a f was,
eenige druppeltjes van op zyne HaQd fpatteu.
Het Vogt liep langs het L y f , wanneer ’er de
Huid door hem werdt afgeftroopt, en toen was
de Stank byna onverdraaglyk : de Stank is minder
, hoe meer Vogts de Pad verlooren heeft.
In de eerfte opflag fchynt dit Vogt vóórt te
komen uit de Wratten van de Huid, doch , by
het villen van deeze Pad, ontdekte de Heer Roé-
se l , zo hy zig verbeeldde, deszelfs waare Bronnen.
Onder de Oxelen zo wel als in de Lie-
fchen, (om die deden van het L y f eens dee-
zen naam te geeven,) kwam een geelagtig Lig.
haam als een Klier te voodchyn, ’t welk hy in
peen andere Soort, van Padden of Kikvorfchen, oo
oit hadt gezien, waar uit een fyn buisje fcheen
voort te komen, dat in andere, die nog dunner
waren, zig uitfpveidde. Deeze giftte hy dat al
fyner en fyner buisjes in de Huid afgaven s
.want fchoon de Huid der Padden, op fommige
plaatfen, naauwlyks aan het Lighaam vaft fchynt
te zyü, is dezelve ’er, aan den Buik en Poo-
ten, door dunne Vezelen, die naauwlyks zigt-
baar zyn, zodanig aangehegt, dat menze met
I. Deei. VI. Stuk, P 2 eeQ
Hf.
AfdeeL.
V..
Hoofd.
STUK.
Pad.