III. rikaanfche , en een Goudgeele Brafiliaanfche, die
A fdeel. zeer fchraal van L y f i s : om dat in deeze allen
HqV* de Vingeren , aan de tippen, rondagtig zyn.
stuk. Ik fpreek hier alleen van den Europifcheu» die
Europifche in de Noordelyke Landen zeer zeldzaam is , en
groene. ^iejnfte Van alle Kikvorfehen, onthoudende
zig op de Bladen o f in het Loof der Boomen,
alwaar hy van Infekten leeft. Dewyl h y , on.
dertulfchen, zig ftil houdt, zo fchynt het, als
o f hy de Vliegen door eenige Toverkragt in
zynen Bek wift te trekken. Sommigen wil-
len, dat hy ook van de jonge Bladeren eete.
Des Winters verbergt dit Dier zig in de Aarde
, en komt ’er tegen ’t Voorjaar uit. Zyne
Paaring gefchiedt in o f onder Water , doorgaans
op ’t end van A p r il; doch de Jongen
hebben , in hunne Verandering , veel langer
Werk dan die der gewoone Kikvorfehen. Vier
Jaaren moeten deeze Boom-Kikvorfchen oud
zyn , om te kunnen voortteelen. Het Man-
nerje heeft die zwarte Kullentjes aan de Voor-
pooten niet, doch onder ’t Kwakken zet het
zynen Strot uit tot een Vliezigen Zak, die zwart-
agtig is van Kleur. Ook zyn zy de eerlten,
welker Geluid men in de Lente hoort.
Voorzegger ’t Is eigentlyk deeze Soort welker Kwakken,
van Regen.
dat men zeer duidelyk van het Worken der
bruine Land-Kikvorfchen onderfcheidt , tegen
den avond Regen zou aankondigen (*). Een
Waar-
(*) Het Mannetje van den groenen Water-Kikvorich
eg-
Waarneeming van Doktor S c h u l t z , ten dien
opzigte (t)> kan ik niet ftilzwy§ende voorby-
«■ aan. Hy verhaalt, dat een Heelmeelter van
Brellaw in Süezie, zulk een Boom-Kikvorfch,
byna agt Jaaren lang, leevepde gehouden hadc
in een Glas, dat met een Netje was geflooten,
geevende het Dier by Zomer verfche Groente,
en ’s Winters wat nat Hooy. Tot Verlhape-
ring wierp men het Vliegen to e , die het behendig
in den Bek wilt te vangen: doch dan
vermagerde het, om dat men weinig Vliegen
’er voor hadt, blyvende niettemin vlug en happig:
want het werdt voor de Koude bewaard.
Men hoorde het, in de Zomer, als het begon
te Regenen, ó f een weinig eer, aan ’t Kwakken
gaan, en dan wierdc het, door overvloed
van Voedzel, zeer lyvig: ja fomtyds braakte
het een Soort van Slym uit, hebbende waar-
fchynlyk de Maag overladen : tot dat het, in
’t agtfte Jaar, door gebrek van Voedzel ftierf;
dewyl men ’e r , in een zeer koude Winter ,
geen Vliegen voor kon vinden.
’t Is dan waarfchynlyk, dat deeze en derge-
Iyke Dieren, die ’s Winters zig in de Aarde,
o f in het Water en de Slyk, als Levenloos verbergen
, zulks alleen doen om dat hun Voedzel
«g(er , kwakt op dergelyke wyze f doch dan heeft het
twee Blazen op zyde van den Kop. De Wyfjes, in beiden,
doen niet dan knorren of grommen.
(|J Eph. Nat Curiojor, Dec, IL Ann. VI. pag. 32®*
I , Dse i . V ï . Stuk, R
III.
Afdeel.
V.
Hoofdstuk.