TIT.
Afdeel.
IX.
Hoofdstuk.
Briljlang.
Slangen
fteen.
het Wyfje is ’er niet mede gerekend. Men
vindt zodanige Slangen ook in WefHndse.
De bynaam Naja zweemt eenigerihaate naar
JVoyct, gelyk die van Ceylon deeze Dieren noemen.
Kjempfer teltze onder de danfende Slangen
, en geeft ’er den naam aan van Tripudia Serte
pentum. De Goochelaars, in Octlindie, laatea
deeze Dieren danfen, om de Menfchen te vermaakten,
en de zonderlinge Vertooning van een
Aangezigt, welke eenigen der zogenaamde Bril-
flangen op de Nek hebben, doet de Eiiropeërs
ligtelyk elkander wys maaken , dat het zulk een
Slang geweeft z y , welke Moeder Eva in ’t Pa-
radys bedroog. De Indiaanen gebruiken zeker
Kruid, desvvegen Ophiorhiza genaamd, tot een
Tegengift van deszelfs Beet. Men z e g t, dat
de Brilflang gedood worde van het Diertje, ’c
welk men lcbneumon heet of Rot. van Pharao.
Veelen hebben voorgegeven , dat de Slan-
genfteen, aan welken van fommigen de kragt
tot uithaaling van V Venyn aller Slangen- of
Adderen-Beeten toegefchreeven wordt , in de
Kop van den Brilflang te vinden ware. - Uit de
Proefneemingen van Re m , C baras en anderen,
is ’t bekend, dat op deezen Steen al zo
weinig te betrouwen z y , als op andere opgelegde
Middelen. Op de Dye van een Duif,
welke door een Adder was gebeeten, lad Mead
• een Slangenfteentje: dit kleefde aan de Wond
en maakte dat het Beeft nog vier uuren in ’t
Leven bleef ; daar zy anders, gemeenlyk, binnen
uen ’t half uur fterven: maar die Steen kon het
niet van de dood bevryden. Ook lacht men in ' A
Indie zelfs met de kragten van den Slangen-
fteen, ten minfte met den Naam; dewyl' het
een maakzel is van Konft, niet van de Natuur.
Evenwel is ’t niet onwaarfchynlyk, dat het opleggen
van zulke Steentjes in fommige gevallen
dienen kan om het Venyn uit de Wond te
trekken. De Malabaarfche beftaat uit de Afch
van gehande Wortelen, met een Aarde gemengd,
welke by de Portugeefche Stad Dia
gevonden wordt. Deeze heeft dan, zekerlyk,
eenig fcherp Zout in z ig , en kan dus de WoDd
ook open houden. Het namaakzel van denzel-
ven, uit het Poeijer van Adderen, Padden en
Rivier Kreeften , met gegraven Eenhoorn, en
Lemnifche Bolus, door middel van Viperen-
Geley of Lil aan elkander gevoegd, agt ik veel
kragteloozer ten dien einde. D a t ’er eens, by
geval, een Steentje in de; Kop van een Slang
gevonden z y ; ’t welk men dan voor den echten
Slangenfteen zou mogen houden, is niet
©ngelooflyk.
De Brilflangen vetfchillen niet alleen in grootte
, maar ook in Kleur. Behalve de dikte van
den Hals, die in de opregte Ooftindifche groo-
ter is dan het Hoofd, heeft de figuur of tekening,
welke het Mannetje daar op draagt, in
fommigen maar de regte gedaante van een Bril;
anderen, inzonderheid in de Weftindifchen,
die zo dik niet van Hals zyn , gelykt de figuur
1. Deel. vi. stü», B b 3 meer