Iir heeft van een half Duim lang, gelyk ook na*
A fdeel, genoeg aan ’t end , alwaar de Vin het uiterfte
■ yv
„ * van de Staart omringt. Zie daar, behalve de
stuk. geftake van den Kop, een aanmerkelyk ver-
Schephaay. fchil met den Kruishaay, die de bovenfte Kwab
van de Staart driemaal zo lang als de onderfte
heeft, gelyk Geonovius verzekert (*).
v u . (7 ) Haay met de Neusgaten digt aan den Bek
Ruuwe' en £aten Q°&en‘
Haay.
De algemeene naam der verflindende Viltenen,
die men in ’t Engeffch Shark o f Sea Hound,
in ’t Franfch Reauvtt,4 in ’t Neerduitfch Haay
noemt, fchynt Galeurby de Autheuren ge weeft
te zyn. Deeze naam wordt afgeleid van een
W e z e l, in ’t Griekfch Galée genaamd , . naar
welken de Kop in fommigen gelykt, o f van
v de Lamprey, Mujléla, naar welke het L y f
zweemt, en dus noemt menze ook in ’t La-
tyn Müjiélus. Behalve de onderfcheiding ten
opzigt van de effen* o f ftekeligheid , en van
de Kleur , die maakt dat men van een gedoomde
en gladde, van een gefternde en blaauwe
Galeus gefproken h e e ft, is ’er nog een aanmerkelyk
verfchil in de Lighaams-geftalte, welke
(*) Ibidem.
(7) Squalus Galeus , Naribus Ori vicinis, foraminibus
ad Oculos. A r t. Gen. 6% N. 9. Syn. 97' Galeus
Canis. R ond. Pifc. 377, G esn- Pifc■ 167-, Canis galeus
Salv. Pifc. 130. Will. Ichtb. ft* Raj. Piß, 20.
ke fommigen Zee-Vos o f Zee-Aap , anderen .lit.
Zee-Dog of Zee-Hond, ja Zee-Paard doethee- AfdeeL
ten. De gemelde Haay wordt van de Engel- HooF*0-
fchen Tope, van de Marleillers Pal} vandeRo- stuk.
meinen Lamiola o f Canofa getyteld.
De naam van Zee-Hond fchynt aan deeze ^VerffrN
Dieren gegeven te zyn van wegen de ftoutheid,
waar mede zy niet alleen andere Viffchen maar
zelfs den Menfch aandoen, byten en verfcheu-
ren. De VerflindeDdheid is het eigen Kenmerk
der Haaijen, die de Schepen, door den Atlan-
tifchen Oceaan, tuffehen Afrika en Amerika ,
vaarende, fteeds.navolgen, om te aazen op het
gene van Vleefch o f Vifch weg geworpen wordt,
en ook, waarfchynlyk, fomtyds wei op d eL y -
ken. Dat zy Menfchen-Vleelch bóven al beminnen,
wordt in ’t algemeen beveiligd, en de
droevige Ervarendheid heeft fommigeD , die in
de Zee zwommen, zulks met verlies van eeü
Arm o f Been geleerd. By Antibes, in de Mid-
dellandfche Z e e , wedervoer dit nog een Matroos,
toen hy reeds uit het Water opgehaald
werdt, in den jaare 1744. Zeker Schryver verhaalt
, dat de Noorfche Boeren Hukken van
Menfchen, welke zy ten dien einde vermoordden,
plagten te gebruiken om deeze Dieren tö
vangen.
Ongelooflyk zou de verllinding z y n , welke
de Haaijen in Zee aanregeen, indien de wyze
Schepper de Viffchen niet een middel gegeven
had om deeze Roofdieren, die zeer fnel kun*