X.
Hoofdstuk.
Kenmerken,
Soorten.
4I<S B E S C II R Y V I N G V A N
betekenen, doch hy erkent dat men die be-
naamingen meeftal onverfchillig gebruikte. Het
bekende fpreekwoord, daar fchuilt een Slang
in ’t Gras ( * ) is van Virgilius afkomftig ,
en Cicero noemt de Konftellatie van den Slan.
gendraager, welken de Grieken Opbioucbos hee-
ten, Anguitenens; Colümella Anguifer. Uit
andere Spreekwoorden blykt, dat men zelfs
booze Slangen met het woord Angues bedoeld
heeft ( t ) . Evenwel is ’t gebruikelykft geweeft,
deezen naam te geeven aan onfchadelyke Slan-
gen, en de Slang'van Esculapius voerde, by
uitneemendheid, dien Tytel. ’t Is blykbaar,
dat de Latynfche naam der Aaien daar van afgeleid
z y , die men met de Slangen zeer naa
verwant oordeelde ( | ) . W y kunnen ’er dan,
met regt, den naam van Slangen , in onder-
fcheiding van de Adders, aan geeven.
Dit Geflagt beftaat uit zodanige Slangen,
'welker Kenmerken z yn , géén Schilden, maar
Schubben aan den Buik te hebben, zo wel als
onder aan de Staart. Gronovius voegt ’er b y ,
datzy de Staart dik en rondagtig .Homp hebben,
't welk zekerlyk in fommigen plaats heeft, ’t
Getal der Soorten van L innveus is twaalf.
n
(*) Latet Mnguis in Herin. Virg. Ecl. III.
(j-J Vitare Cane pejus Z? Mngue, Horat. Libr. It
Mnguiïla manet lengte cognata Celubra. Jü-
y*N, Sst. Y. v. 103. -
' (1 ) Slang met 100 Schubben aan den Buik, 60
aan de Staart, in ’t geheel I6ö.
Een Indiaanfch Slangetje, ’t welk in ’t Kabinet
van den Koning van Sweeden gevonden
wordt, heeft deeze Kenmerken. L inn.eus geeft
’er den bynaam van Bipes, dat is Tweepoot,
aan, om dat h e t, by den Aars, twee Pootjes
heeft, die twee-Vingerig zyn. Iets dergelyks
wordt in de twee aangehaalde Afbeeldingen van
Se ba gevonden , inzonderheid in de laatftej
doch hy merkte het alleen als een Soort van
Uitwasjes, gelyk Doorentjes aan, diemiflchien
wel tot de Teeldeelen konden behooren. Dit
Slangetje, uit Mauritanip afkomftig, was groen
met rood, het andere van boven bruin en verder
geel met zwart gefpikkeld, zynde de Staart
zeer puntig fcherp en zo ftyf als een Naald.
Dit laatfte kwam uit Ooftindie. Het gene men
in Sweeden heeft is bleek. met een bruine
ftippel op ieder Schub.
(2) Slang met 165 Schubben aan den Buik, 3a
aan de Staart, in 't geheel 197.
De geregelde ftippel ing van deezen Slang,
die
(1) Anguis bipes, Syfl. Nat. X. Geö. 110. Muf. Md. Frid. I. p. 21. T. XXVIII. f 3. Serpens minor Orien-
talis, Cauda acuminata. S eb. Muf I, T. j 3. £ §• Serpens
pufilla elegans Mauritana Ibid. T. 86. f. 3.
' (2) Anguis Meleagris. Syfl. Nat. X. Serpens Csecilia,
feu Scytaie. Seb. Muf. II, T. 21. f- 4.
LD eei, VI. Stuk, D d
Ilf.
Afdeel.
X.
Hoofd.
stuk.
L
Bipes
Tweepoot.
II.
Meleagris.
Geborduurde.
"PI. LV.
fïg. 6.