III, dat de Mannetjes, op .de rand der Vlerken, ge-
A fdeeIo wapend zyn met verfcheide ryën van kromme
XIV. Doorntjes, ’ t welk maakt, dat de Stekelige Roch
Hoofd- ' _ , . , °
stuk. van Kondeletius ook daar toe betrokken wordt.
VUtt. Hy befchryft denzelven als, aan den gladden Roch
in alle opzigten gelyk zynde, uitgenomen de
gemelde Stekeltjes; weshalve deeze Vifch Car-
daire genoemd werdt naar die Werktuigen ,
waar mede men de Lakens kaardt. Bovendien,
zegt h y , is deeze Roch ook aan de zyden van
den Kop gedoomd, en heeft twee Stekels voor
de.Öogenj doch maar ééne ry derzelven op de
Staart.
III. (3) Roch die lont is, met tien gedoomde Knob.
Scherp"/’ bds op ’t midden van de Rug.
fnoet.
Deeze voert, by de Schryvers, den naam van
Scherpfnoet, om dat de Kop fcherper uitloopt,
dan in de anderen. T e Rome noemt menze
Mücofa en Bavofa, wegens de Slymigheid van
t L y f , dat ook glad is: weshalve menze tevens
Leiobatos o f Lcevi-Raja heet. De Ouden
hebben ’ér den naam aan gegeven van Bos en
Bous Thalattios, dat is Zce-Stier, van wegen de
Hoornagtige Stekels, op de Rug. In onderfchei-
ding van den kleinen wordt deeze de groote
ge-
(3) Raja varia, Dorfo medio tuberculis decem acule-
atis. Art. Gen. 72. Syn. 101. Lsevi-Raja. SAr.v. Pifc
Ï49. Raja oxyrinchos major. G fsn. pifc, 792. Will]
Jchtb. 77. Raj. Pifc. 26.
oeheten. Johnston geeft van beiden de Af- IIT.
f , Afdeel.
beelding (*> X)V
’ c Schynt dat deeze, op ver naa, de groot. HooF *_
te niet hebbe van den voorgemelden; want men stuk.
vindt de zwaarte llegts gerekend op tien Pon. Scherpfnoét.
den. Hy is in de Middellandfche Z e e , en aan
de Italiaanfche K u if, g em e en .-T e Marfeille .
noemt men hem Flojjade. De Kleur is van boven
bruin, van onderen witagtig , daar h y , by
het Aarsgat, twee aanhangzels heeft, die ’er,
door de Engelfchen, den naam aan doen gee-
ven van White-Cmt. De Knobbels op de Riig,
met hunne Stekels , vertoonen z i g , eeniger-
maate, als een Roos.
Rondeletiüs maakt van deezen Scherpfnoet,
als gezegd is , twee Soorten; waar van de eene
grootft is, en met veele Vlakjes, als Neeten,
aan de Buikzyde getekend: ’t welk ’é t , door de
Viffchers, den naam aan geeven deedt van Len-
tillade. Deeze hadt, by de Oogen, vier Stekels
en drie ryën op de Staart. De kleine hadt
geen Stekels o f Doornen dan aan de Staart alleen,
en daar maar ééne ry. Deszelfs Vleefch,
getuigt h y , is zagter en fmaakelyker dan dat
der overigen, vooral verfch gegeten. De Vis-
fchers droogenze in de Rook o f Zonnefchyn,
na ’ er eerft veel Gaten in gedoken te hebben.
Zulke Scherpfnoeten heeft men ook wel in de
Noordzee gevangen.
De
(*) Tab. X. Fig. 8.
I. Deel, VI.'Stuk, G g 2
M l
A fa y
Ï'S * I
$m\
m \
ÉS
Hl
wm l
3