Ij[> Mannetje zweemt fomtyds naar lachen o f ge.
A fdeel, fehater; doch het krygt, zo min als de andere
V*FO Padden, blaazen aan de Keel, onder ’t worken.
stuk. * I d de open Lugt wordt de Oogappel, die on-
Pad, der Water rond is , als een Driehoek famenge-
trokken. De Oogen puilen , gelyk in de anderen
, buiten den Kop uit. In alle opzigten
vertoont dit Dier niet minder levendigheid en
vlugheid, dan de Kikvorfehen. Zyn Voedzel
beftaat alleen in Infekten.
Paaringen Omtrent de Voortteeling heeft onze Waar-
ling. neemer, in de jaaren 1754 en 17 5 5 , het volgende
aangemerkt. Z y dekken ook wel reeds
in April en M e y , doch de eigeatlyke Paaring
gefchiedt eerft in Juny, en dus byna twee Maanden
laater dan die der Kikvorfehen en gewoone
Padden, Dan houdt het Mannetje het W y fje ,
even als de groote Waterpadden■§ by de Len*
den vaft, en laat het, geduurende agt Dagen,
niet los, De Zaadfchieting, niettemin, en Be.
vrugting, gefchiedt veel fehielyker dan in de
anderen,zyndedezelve in drie Uuren volbragt ge-
weeft, met twaalf tuflbhenpoozingen. Het Schot
beftondt niet uit enkele o f dubbele Draaden,
fig, 17. maar uit zulke hoopjes o f trosjes, als Fig. 17
afbeeldt, waar van men twaalf op den bodem
van het Glas vondt, fbmmigen uit twintig, anderen
uit dertig o f veertig Eijeren beftaande,
die, niettegenftaande de kleinte van deeze Pad»
veel grooter zyn dan de Eijeren der andere Padden
en der Kikvorfehen ; ook niet zwart, maar
bleek
bleek-geel van Kleur, met een bminagtige Vlak- u j#
Het Schot dtyft niet, maar zakt op den grond, Afdeel,
en blyfe daar, veranderende reeds den zelfden T ’
Dag, en den derden zodanig, dat men ’er de STUK.
beginzelen van de Vrugtjes in zag, Fig. 18 , Pad.
onder de gedaante van een klein Vifcbje. Den Fig. 18.
30 Juny, dat is omtrent veertien Dagen na de
Geboorte, was de langte van deeze Padden-
Pop een half Duim. Z y werden door Slym,
dat aan Waterplanten hing, niet door de Planten
. zelf gevoed. Het duurde tot aan ’t end
van September o f ’t begin van Oktober, eer zy
de vier Pooten hadden, (als in Fig. 19 ,) zyn- Fig. 19.
de toen nog met een taamelyk dikke lange Staart
voorzien en bruinagtig geel van Kleur met zwarte
flippen. In die geftalte naderen zy den Wal,
en terwyl de Staart langs hoe meer afneemt,
begeeven zy zig nu en dan op ’t Land:
haare Kleur wordt eerft van onderen blaauwag-
t ig , aan de Agterpooten .geel: haar Voedzel zyn
Wormen en Infekten; en ’s Winters kruipen
zy onder Water, gelyk de Kikvorfehen; zyn-
de in het derde Voorjaar tot Voortteeling bekwaam.
Omtrent de Ingewanden is eenig Verfchil met ïngewa».
die der andere Padden, gelyk in Fig. 20. blykt, fig, 20i
alwaar men dezelven ook met Lugt gevuld ziet.
De Longen bb beftaan niet uit zo kleine blaasjes
en zyn met veele Bloedvaten doorfpreid.
Het Hart, a, is taamelyk breed. Door cc wordt
de Lever, door d de Galblaas, door e de Milt,
I. Dsei. VI, Stuk, dooi