HL Koninglyke Sociëteit van Londen opende , was,
A fdeel. evcn ais dat Mannetje, v y f Voeten lang. Op
Hootq. geiden is- toepaflëlyk dat zy niet troepswyze,
«tuk, maar eenzaam leeven , en dat de, Pogen ge.
wapend zyn met zeer zigtbaare Sluitvliezen,
T yson oordeelt het een misdag , dat deeze
Vifch geen Galblaas hebben zou , gelyk E n-
xiüs verzekerd hadt.. Zekere Beurs , door dee-
zen laatften eerft ontdekt, die dezelve, oordeel?
tot ontvangft van de Levergal en het Alyleefch-
Sap te cdenen, werdt door .Tyson ook gevon?
den. Dezelve fcheidt den eerden van den tweeden
Darm a f, en is door een Valylies zodanig
vernaauwd, dat het in de Maag gegooten War
ter , ja zelfs de ingeblazen L u g t , moeielyk
doorgaat in den Karteldarm. T yson meent,
dat de Natuur dit Beursje gefehvkt hebbe , om
het Overblyfzel van de Doiren der Eijeren,
daar de Jongen uitgekomen zyn, te ontvangen;
gelyk, zegt h y , in onze figuur duidelyk blylc
baar is. _ . j
Teeldeelen.. De Maag, die niet, volkomen zodanig door
T yson werdt gevonden , als E nti-ps dezelve
afbeeldt, was, volgens* deezen laatften , met
Schol o f anderen Platvifch, gevuld,: Aan ’t on-
derfte van de Navel .yondt hy een .Tepel, .die
hèm de Penis toefcheen te zyn, alzo ’er, door
drukking , Semen en Urina uitkwam. Deeze
Vifch hadt ook Paraftata , drie Vingerbreed
van het Middëlrift af haaren oorfprong nee-
mende, en,na wonderbaard*omdraaijingen, uitloopenloopende
in een wyde Buis, die zig in de Zaad.
blaasjes ontlaft. De Teftikels waren maar
klein , leggende op de Nieren, die langwerpig,
van boven ftnal en bleek, van onderen breed,
Vleezig en rood waren. Tuflchen de twee
Zaadbuizen in , is een wyde Hol-Ader, zegt
h y , gelegen, bekwaam om dezelven te vërwar-
men. Het Hart heeft , gelyk Entius te rege
aanmerkt, zegt Dr. T yson, de figuur van eens
Herders Tafch of Dyzak.
De laatftgemêl'dë befchryft ons de Vrouwe-
lyke Teeldeelen, van den gkdden'Haay, om-
ftandig. Veeleer waren in deeze Vifch , zegt
hy , twee Lyfmoeders , dan één iri Hoornen
verdeeld. Z y ftrekten z ig , door de geheele
langte des Buiks, tot aan het Middélrift, uit ;
en eindigden aan het Aarsgat , in een gemeen
Buisje. Tuflchen beiden lag de Eijerftok, aan
de Ruggegraat met een Vlies gehegt , in wiens
bovenfte gedeelte hy een menigte, van Ei je-
ren, ter' grootte van een Speldekop tot aan die
van een Kaas, waarnam , witagtig van Kleur
en rond. Het overige des Eijerftoks was ledig,
vertoonende zig ontftoken en Bloedig, milïchien
doordien ‘ de Eijeren met geweld afgerukt
waren.
Deeze Vifch (vervolgt T yson) is , volgens
de Waarneeming van Entïüs , inderdaad te gelyk
Baarende en Eijerleggende. In de flinker
Lyfmoeder , naamelyk, ,heb-ik gevonden zes
volwaflen Jongen, van een .Voet lang , en
vi, Stuk, K k 4 daar*
m
A fdeel.
XV.
Hoofdstuk.