IX.
Hoofdstuk.
LXVIII.
Mol ut Hi.
LXIX.
vihtttulU,
Zweepflang.
(68) Adder met 248 Buïkfcbilden en 59 Staart,
fcbubben, .te famen 307.
’t Getal der Buikfchüden is in deeze byna
zo groot als in de voorgemelde gebandeerde
van Ceylon , en dat der Staartfcjiubben- veel
grooter: zo dat het getal van beiden, gelyk in
alle de volgende , meer dan driehonderd is.
Deeze, in ’t Kabinet van den Heer de Geer
bevindelyk, komt uit de Indiën. Hy is , in
gedaante, de Serpenten zeer g e ly k ; maar de
Schilden en Schubben van den Kop zyn grooter,
gelyk in die van dit Geflagt.
(69) Adder met 163 Buikfchüden en 150 Staart-
fcbubben, te famen 313.
Deeze Slangen worden, wegens hunne langte
en dpnte, Zweepjlangen genoemd, hoewel ’er
nog dunner zyn. Op de langte van zes Voeten
hebben z y , naauwlyks, de dikte van een Pink,
in ’t midden van ’t L yf. Zy komen zo wel in
Ooft- als iü Weftindiè voor; doch de Ooftin-
difche zyn , gelyk in de meefte Dieren plaats
heeft, het fierlykfte gekleurd. Die van Ceylon
(68) Serpens Molurus. M u f de Geer.
(69) Coluber Ahxtulla. ^Amoen. ^Acad. I. p. 115. N*
3. 8c p. 495:. N. 12. Muf. iAd. Frid. I. p. 3?. Tab*
XXII. Fig, 3. Grom. Muf. II. p. 61. N. 24. Serpens
ornatiflima Amboinenfis, Boiguatrara difta. Seb. Muf.
IL Tab. 82. fig. x. Serpens Ceilonica lineis fubfufcia. X*
X2, f. 3. Braul. Nawr. Tab. IX. £ 3«
Ion noemenze Ahcetulla, en de Indiaanen van
Arabon Boiguatrara, ’ t welk gelchilderd betekent:
om dat zy een zeer fierlyke mengeling
hebben van hooggroen , Zeegroen en Lazuur-
blaauw , met eenen Glans o f weerfchyn van
Goud , daar door fpeelende. De Ceylonfche
naam betekent, dat zy aan de Oogen fchadelyk
zouden zyn, gelyk Ray wil. Z y hebben geen
Tanden in de Bek, en moeten derhalve hun
Voedzel, dat in Vogeltjes en Muizen of Bofch-
rotten beftaat , enkel inzuigende verflinden.
Men Ichryft ’er de Eigenfchap aan to e , van
keurlyk te kunnen zingen en fluiten , om de
Vogeltjes te verlokken ; onthoudende zig in
Boffchagiën van klein Geboomte.
G ronovios betrekt hier toe den Slang, welken
Scheuchser noemt Surinaamfche Acontia,
die lang en zeer dun is, met] den Kop van voo*
ren geelagtig fcherp, de Rug blaauw-groen , den
Buik witagtig, met een roode Streep overlangs
getekend. Op Borneo is deeze Soort van groene
Slangen, zo Petiver aantekent, zeer gemeen.
In het getal der Buikfchüden was onder de genen
, die zig bevonden in de Surinaamfche Verzameling
, wélke door den Heer G rill aan de
Akademie van Upfal vereerd werdt , maar een
Verfcheidenheid tullchen de 162 en 168. De
Heer Gronqvius vondt in de z y n e , die omtrent
vierdhalf Voet lang was, en een derde Duims
dik, 165 Buikfchüden en 152 Staartfchubben.
In eene, dien ik heb, van vier Voeten en één
I. Deel, Vl, Stuk, C c 4 D u im ,
IIL
A fdeel,
JX.
Hoofdstuk.
Zioeepm