III. van Catesby genoemd. Men vindtze in Ka.
Afdeel, rolina.
IV.
H oofd-
' STUK.
XLI.
ZtneAta,
Geftreepte.
PI LIL
*%■ 7•
(41) Haagdis met een lange Spilronde Staart,
de Voorpootên vier-Vingerig , het L y f met
vier geele Streepen.
Niet ongevoeglyk kan men deeze, volgens
den Latynfchen bynaam, de gejlreepte noemen;
alzo de geele Streepjes , die zy op de Rug
heeft, zeer fmal zyn. In ’t Sweedfch Kabinet
vindt men haare Pootjes met kleine gefpleeten
Nageltjes gewapend. Dat kleine Ceylonfche
Haagdisje van Seba , *t welk tot deeze Soort
betrokken wordt , voert den naam van Lem*
niscata o f gefnoerde , als zynde geheel met
zwarte en witte bandjes o f Lintjes verfierd;
laag van L y f , kort van Beenen , ' lang van
Klaauwen; met zekere fraaijen glans o f weer.
fchyn.
XLII. (42) Haagdis met een lange Spilronde Staart,
Slang- ^ Poot en drie-Vingerig.
Haagdis» \ ^
(41) Lacerta Caudâ tereti longâ, Palmis tetradaélylis,
Corpore lineis quatuor flavis, J’y/?. Nat. X. Lacerta Cau.
dâ tereti iongâ, Pedibus fubunguiculatis fifïis, Palmis te.
tradaftylis, Plantis pentadaétylis, Muf. ^Ad. Fr. I,p. ,5
Lacerta Zeilonica minor lemnifcata. Seb. II x
XLI. Fig- 6.
(42) Lacerta Caudâ tereti longa , Pedibus tridadïylis'
£yfl. Nat, VI. p. 36. n. 7. Seps , Lacerta Chalcidica f.
Chalcides. Co ümn. Ecphr. I. p 35. Tab. 36. lacerta
Chalcidica. A lurov, uadr. 638.
Aldrovandüs fpreekt van eene Haagdis, die m.
den bynaam van Chalcidica droeg wegens de Afdeel.
Koperagtige ftreepen, langs haare Rug loopen-
de, en men zou derhalve mogen denken, dat £TUK.
het een van de voorgaanden ware, gelyk Seba
den naam geeft van Ctyilcitica aan die gemarmerde
uit de Corunha in Spanje, o f uit het
Landfchap Gallicie, hem toegezonden , om dat
dezelve eene Koperagtige Kleur hadt : doch
die, daar hy van fpreekt, hadt wel Gehoorga-
tenmaar geen Ooren, en de geflalte is als die van
een Haagdis ; terwyl de Chalcides der Ouden
een middelföort was tuiïchen de Haagdiiïen en
Slangen, zynde 'bovendien met Ooren uitwen,
dig voorzien. F abiüs C o lum xa hadt zulk een
Dier gevangën en gedood, by de openïng van
welks Buik hy ’er vyftien ongeboren Jongen
in vondc: zo dat zy baarende * fchynen te zyn
gelyk de Adders , hoewel men ook Eijeren
vindt in haar Lighaam. Dit Gedierte moet zig in .
de Zuidelyke deelen van Europa en in Afrika
onthouden. Dat het ’er z y , wordt door de volgen
de Soort nog waarfchynlyker gemaakt. H esy-'
chius noemt het Ziglis; anderen Seps, wegens
de verrotting, die de Beet van hetzelve in ’t
Vleefch veroorzaaken zoude, ’t welk men ook aan
een foort van Slang toefchryft. G alenüs wil,
dat men het doorgefneedeq Dier zal leggen op
de gebeeten plaats, en pryft het, gezouten zyn.
de, tot Spyze. aan.
Il ©KEI. VI. SltfK. M 1 ( 4 3 )