dat ’er flaapende Menfchen over ’t L y f gekroo-
A fdeel. pen zyn , zonder hun te befchadigen. Een
Hoofd ° ud ^ an 9 eeniSe rui8ce verzameld hebbende
stuk. * om ^ uur te j wierdt niet gewaar, dat
’er een Ratelflangin zat, voor dat hy dezelve,
eenige Schreeden ver , hadt gedragen ; wanneer
de Slang begon te ratelen; waarop hy ze
van zig wierp. Naar zyn verbeelding , hadt
de Slang hem wel. in ’t Aangezigt kunnen byten.
Evenwel kan men niet altoos op hunne
goedheid vertrouwen. Schoon hy , regt uit-
geftrekt leggende , geen fchade kan doen, is
de behendigheid en vlugheid, welke dit Dier
he e ft, om van portuur te veranderen, onver-
beeldelyk; en in ’t byten fchiet het den Kop
zeer fnel voort, doch flegts ter halver langte
van het Lighaam, ruftende middelerwyl op het
Agterlyf. Als de Slang, kort te vooren, een
Inkhooro o f ander Dier heeft ingeftokt, en
dus verzadigd is , zal hy , als men hem niet
floot o f trapt, niet ligt byten; doch, hongerig
zynde, is het Dier zeer kwaad en gevaarlyk.
Toedfel, Het Voedzel deezer Slangen beftaat in al-
lerley Vogeltjes, Kikvorfchen en kleine Viervoetige
Dieren, gelykeen foort van kleine Haa-
zen die ’er in Noord »Amerika zyn , wat grooter
dan Konynen , en Minkers , die zig als de
Otters in ’t Water onthouden, zynde van Kleur,
geftalte gn grootte, byna als een Marter. Indien
de Ratelflang een groot Beertje, gelyk een
Inkhoorn of Haas, bekomen kan, zo flokt hy
hethetzelve
ten halve in , en blyftdus, met het uj.
Beeft in den B ek, leggen ,tot dat het ingeflokte A fdeel.
verteerd zy ; wanneer hy het overige door- j^II.
zwelgt. Zo lang hy geen Gebrek aan Voedzel STÜK. ”
heeft, blyft hy meeftal op de zelfde plaats.
Eenigen hebben den Ratelflang de Eigenfchap Debetove-
TT 1 l i l - ring der
toegefchreeven, van Vogelen en andere kleine Dieren
Dieren, welken hy tot Aas begeert, te b e to -^ ^® “
veren. Men ze g t, dat dit op de volgende wy- verklaard,
ze gefchiede. De Slang legt op den Grond onder
een Boom, waarop^een Vogel qf Inkhoorn
z it , en, zo dra hy zyne Oogen rigt naar het
Beertje, fchoon het boven in de Boom z it, is
hetzelve, zo ’t fchynt, niet in ftaat om weg te
vliegen: beginnende jammerlyk tefchreeuwen,
als o f het zyn- Vyand niet ontkomen kon. Het
gaat langs den;|éitam op en nederwaards, en
komt lang hoe laager, tot dat het eindelyk den
Slang, die middelerwyl met een opgefperden
Bek te loeren legt, in de Keel valt, tuimelt o f
fpringt; ten minfte van hem, z o ’t klein is ,
verflonden, en anderszins, op de gemelde wyze,
ten halve ingeflokt worde. Deeze betoverende
kragt wordt toegefchreeven aan de Oogen van
den Slang, die inderdaad als Vuurvlammen glin-
fteren, wanneer hy byten w ilr.d ew y l, zo dra
de Slang door het Gerugt, ’t welk een Menfch
maakt, de Oogen van het Beeftje afwendt, het
zelve ylings iq ’t vlugten zyn behoud zoekt.
Veele honderden Menfchen van alleriey ftaat,
ja alle Ingezetenen van Noord-Amerika , wel-
I ,D eel.VI. Stuk, ‘ T J k e j j