9 6 B e s c h r t v i n g V A N
IJL ander rondagtig Kraakbeen > dat plat is en breed,
A fdeel, met eene Kam gerugd, welke de plaats bekleedt
ÏV* van Nagelen.
HStu™ ’ ' Het zonderlingfte, dat dit Dier heeft, voegt
Salaman. ’er F euiliA s b y , is de Staart; zynde in haar
ier' begin, aan het Lighaam, lang, fraai en rond,
doch allengs verbreedende, tot dat zy, aan ’t end,
de breedte heeft van twee Duimen. Deeze
Scaart gelykt dus naar een Riem o f naar een
Spatel, zynde aan ’t end plat en rond, doch
hebbende, voor’t overige, haare randen Zaags-
wyze ingefneeden, en langs het midden loopt
een breede , gegolfde rug.
Uit dit alles blykt dat onze Autheur, niet ten
onregte , deeze twee Haagdiffen onder ééne
foort gebragt h e e ft, fchoon in Kleur en Land»
aart verraaate verfchillende; doch dat zy de ei«
gentlyke Cordylus of Uromafiix der Ouden zyn ,
die van Bellonius Land-Krokodil geheten wordt,
om dat hy in ’ t eerde aanzien naar een Krokodil
zweemt; kan ik niet gelooven. Dezelve
hadt de Staart als een Knods, met verfcheide
Knobbels bezet, daar hy de Lighaamen, die
hy naderde, geweldig mede geeffelde, wordende
déswegens Uromajtix of Caudiverbera geheten.
Deeze fchynt te behooren tot de negende foort.
UT (3) Haagdis met de Staart gekield, de Rug en
Superali- Werikbraauwen feberp getand.
Twee
Scherprug.
f i t , 2.1 (j) Lacerta Cauda Carinata, Dorfo SnperdHisque Ci-
* jlatis. Syfh Nat. X. Maf. Md. Fr. I. p. 40- S » . .Mas. I”
T. 109. f. 4.
Twee Amboineefche Salamanders beeldt Seba m ,
a f,o p de aangehaalde Plaat, die beiden niet al- Afdeel.
leen door de kortheid des Kops, maar ook door hoofd-
het roepen tegen elkander, van de Plaagdiffen stuk.
verfchillen. De eze, welke L inn^eus aan haalt, SaUman-
gelykt voor ’t overige zeer naar de Haagdiffen,
zynde rosagtig van Kleur.
(4 ) Haagdis met een middelmaatige, op zyde iv.
eenigermaate platte Staart, de Rugnaad Se' s m iddraa«
tand , het Agterbeofd met twee punten ge- ger.
voapend.
Dit is de eerfte der zo even gemelden , dien
Seba noemt vremd en wonderlyk Soort van Salamander
van Ambon : doch , wat hy met het
woord Scutata, dat men in ’t Latyn by hem gebruikt
vindt, bedoele, blykt uit de befchryving
niet. Over ’ t gantfche L y f , zegt h y , is dit
Dier ligt geel, blaauwagtig gelchaduwd, met
verhevene witte bultjes, als Paarlen van ver-
fcheiderley grootte, bezaaid of bedropen. Der-
gelyke Paarlen zitten ook aan den Kop , maar
niet aan de Staart en Pooten, die gefchubd zyn.
Men kan hem wel Schilddraager noemen , van
wegen het Schild op den K o p ; maar dit heeft
de voorgaande o o k , hoewel het in die kleiner
is ; en beiden hebben zy de Rug zaagswyze getand.
(4) Laeerra Cauda fubcompreffa mediocri, Surura
dorfali dentatd , Occipite bimueronato. Syfl. Nat X.
Salamandra prodiglofa Ainboinenfis , fcutata. Seb. M u f
1. p. 173. T. 109. f. 3.
I .D bel. V I . Stuk, G