Van lijd tot lijd zijn er middelen aangewend , om den landbouw
in de kolonie te bevorderen. Zoo werden in bet jaar 1721 door eenen
zilversmid, met name Hansbach, de eerste koffijplanten naar Sobinabb ,
en wei in eenen tum van Paramaribo, overgebragt en vervolgens ver-
der verspreid.
In bet jaar 1733 werd de eerste cacao en in 1735 de eerste boom-
wol naar Rolland overgebragt. In deze tijden werden ook de eerste
proeven genomen van den indigo , die echter, om welke redenen weet
inen niet regt, weldra werden opgegeven.
Bij de ste’eds toenemende uitbreiding der koflij-, cacao-, boomwol-
en suikerplantaadjen , had men den tabak, welken Virginie nu reeds
goedkooper leverdc , beginnen te planten.
Toen ter tyd werden vele steenbakkerijen, zoowel bij de stad als
op de plautaadjen , opgerigt; de zoogenäainde St ee n b a k k e r s g r a c h t ,
eene met eene gracht doorsneden straat in Paramaribo , draagt daar-
van nog baren naam. Deze zijn sedert lang verdweneu op eenige n a ,
die zieh op de plantaadjen hebben staande gehouden ; zij kurmen echter
in tijd van oörlog alleen van nut zijn , omdat , uithoofde van de
traagheid der Negers, het arbeidsloon zeer hoog zijnde, men deze
materialen veel goedkooper uit Holland bekomen kan.
In het jaar 1742 werd er in Sobinabe een genootschap opgerigt, ter
nasporing van voorwerpen uit het delfstoffelijk rijk, zoo als edele ma-
talen , edele gesteenten , enz.; aan welke de Staten-Generaal een oc-
trooi verleenden. Men liet mijnwerkers uit Duitschland komen , en
men maakte aan den berg Victoria, nabij de plantaadje Berg-en-Dal,
eene opening in den grond, waarvan de overblijfsels nog heden te
zien zijn ; maar door een ongeluk , waarbij veertig menschen het le-
ven verloren, bleef deze onderneming in den steek, en is sedert niet
meer opgevat geworden.
Ook werd er in het jaar 1747 eene proef met eene kolonisatie van
Pfalser- en Zwitzersche boeren genomen, welke de Regering op eigene
kosten liet komen , hen met vee- en akkergereedschap voorzag en hun
landerijen , bij de bronnen van de Para-rivier, in de nabijheid van
het zoogenaamde Oranjepad , ter bebonwing aanwees; doch het is ,ins-
gelijks siecht uilgevalien, en men heeft er daarna niets meer van
vernomen.
De kolonie was zeer in verval en was bij vermindering van werkende
handen met eene groote verscheidenlieid van hoog bezoldigde ambte-
naren bezwaard ; men trachtte vervolgens den vervallen toestand der
kolonie door vermeerdering en veredeling van producten op te beuren
en ook de zoogenaamde vrijlieden tot het beoefenen der landbouw en
veeteelt aan te moedigen, en het gelukle den Heer M. D. Teenstba
toen Rijksambtenaar voor de kultures , om onder bescherming en me-
dewerking van de koloniale Regeringsieden , tot dat einde , op den 16 Mei
1829 , te Paramaribo op te rigten een Surinaamsch Landbouwkundig
Genootschap, onder de zinspreukProdesse Conamur. Als eenen ijveri-
gen voorstander van de emancipatie der slaven en eene kolonisatie van
Europeanen, had hij vele veroordeelen en gehechtheid aan het oude te
hestrijden , zoo dat hij zieh hier door een groot aantal vijanden ver-
wierf, echter werd bij in het laatste plan bijzonder geruggesteund door
den werkzamen en verlichten President bij het Geregtshof te Suriname ,
nu wijlen Mr. A’. F. Lambens. Hierdoor werd dan ook den eersten
stoot gegeven om de regering te bewegen om met de voorgestelde kolonisatie
eene proef te ncraen.
Drie Ilervormde Predikantcn de Heeren J. H. B e t t i n g , te Beest ,
A. v a n d e n B b a n d h o f e E z . , te Eist bij Amerongen, en diens zwager
D. C o d p i j n , te Wilnis (f 1845 in de kol. Suriname), werden, bij Z. M.
besluil van 25 Januärij 1843 , aan het hoofd der kolonisatie gesteld.
Ds. B e t t i n g vertrok in Mei 1843 met eenige Gcldersche landbouwers,
kwam den 21 Junij te Paramaribo aan , en bepaalde vervolgens, in
overeenstemming met den Gouverneur-Generaal B. J. E e i a s , de plaats
van kolonisatie op de post Groningen , aan de Saramacca , en op de
daar tegenover liggende plantaadje Voorzorg.Op den 1 4 October 1843
vertrok het eerste vijftal huisgezinnen van Paramaribo derwaarts.
Twee jaren later volgden de beide andere Predikanten met een der-
tigtal huisgezinnen, waaronder. ook een Geneesheer en een Schoolon-
derwijzer. Echter waren er tusschen de Heeren E l i a s en B e t t i n g reeds
botsingen ontstaan , hetwelk voor de kolonisten treurige gevolgen hadi
E l i a s bei bestuur moede geworden verzocht en verkreeg , bij Konink-
lijk besluit van 21 April 1845, zijn eervol ontslag. Ook B e t t i n g ,
door zoo vele onaangenaamheden en tegenwerkingen vermoeid , keerde
naar het Vaderland terug, daar de planters en andere ingezetenen ,
die de kolonisatie heimelijk tegenwerkten , het land , zelfs in publieke
dagbladen als geheel ongescliikt voor de kolonisatie deden voorkomen.
In de redevoering door den Minister van Kolonien , in de zitting van
de Karner der Staten-Generaal, op den 5 Augustus 1847 gehouden ,
vindt men , dat in het midden van 1845 een getal van 354 personen
{mannen , vrouwen en kinderen) naar de Saramacca vertrokken zijn (1).
Het is van algemeene bekendheid, dat , toen zij aanlandden in S u b i -
n a b e , de voorbereidende werkzaamheden , die , vele maanden te voren ,
opgegeven waren als nagenoeg voleindigd, dit op verre na niet waren.
Eene hevige ziekte barstte onder de kolonisteo uit ; zij sleeple 189 hun-
ner ten grave. Op den 1 Januarij 1847 bleven er nog 172 over. Men
zond in dat jaar 18 kolonisten, om redenen van verschillenden aard ,
naar het Vaderland terug. In 1846 werden zij beter gehuisvesl en de
op post Groningen nieuw gebouwde Hervormde kerk werd op den 18 November
van dat jaar ingewijd. De slerfgevallen in 1846 waren slechts
5 in getal, zegt de Minister, en bevestigt de oorzaken der verschrik-
kelijke sterfte des vorigen jaars j echter is het ook waarheid , dat de
sterftc in de kolonie , in 1845 , algemeen grooter was dan in andere
jaren. In dat jaar toch overleden te Paramaribo, met de krijgs- en
zeelieden, 418 personen, als: in de eerste drie maanden 81, in de
tweede weder 81 , in de derde 144 en in de laatste 112. Wensche-
lijk ware het echter, dat men er voor zorgde, om de Iandverhuizers
niet in Mei te doen vertrekken , daar zij ulsdan op een zeer ongunstig
tijdstip , als volbloedige Europeanen in de kolonie komen j de vreemde-
lingen acclimateren beter , wanneer zij na October aankomen. De Heer
v a n d e n B b a n d e o t f , die thans aan het hoofd der kolonisatie Staat , heeft
niet alleen tegen de allerongunstigste omstandigheden , zoo even door ons
genoemd, moeten strijden , maar ondervindt nog bij voortduring vele
geheime tegenwerkingen, waardoor bij sommige kolonisten onwil en
moedeloosheid ontstaat; doch met eenen ijzeren wil en bedaard overleg
, komt hij alles te boven , en begint ook van sommige ingezetenen
der oude kolonie medewerking te ondervinden , en in Nederland neinen
de aanzoeken , om naar de Saramacca te verhuizen , van dag tot dag
toe. De berigten, die men voor weinige dagen van daar ontvangeh
p ) Zie Staats-Courant vao 18 Augustus 18*7.
X . D e e l .