der Franschen bevonden. — Nadat ook deze of gestörten, of van de
Indianen verinoord of bunne plantaadjen vertaten hadden, landde aldaar,
in het jaar 1680, Lord F b a n c i s W i l l o u g h b y - P a r h a m of P a r a m aan 5 deze
werd door de inboorlingen wel ontvangen en sticjilte, met hunne bewil-
liging, eene volkplanting, zoodat deze Engelschmän als de eigenlijke
grondlegger On slichter der kolonie te beschouwen is ; ook is zijn naam
in de landpunt: Brams-punt, hetwelk waarscbijnlijk vroeger Parhams-
point genaamd is geworden , zoo ook in de eersle lettergrepen van den
naam der slad Paramaribo, bewaard gebleven. Vier jaren daarna
vonden twee Franseben, de Heeren B r a g l i o n e en D c p l e s s i s , die door
de invallen der wilden uit bunnen kolonie gedreven waren , eene mijl
opwaarts van den mond der S u r in am e , een Fort, en , nog eene mijl
hooger, de woningen der Engelschen, door wien zij. gastvrij ontvangen
werden. Aangaande dit een en ander zijn echter geene echte bescheiden
voorhanden ; deze beginnen ecrst met den Vrijbrief van Kab
e l II , Koning van Engeland, gedagteekend op den 2 Junij 1662 ;
uit kracht van welken .bij de kolonie S u r in am e aan genoemden Lord
P a r h a m in eigendom gaf.
In het j aar 1664 kwamen de uit Cayenne verdreven Israeliten naar
S u r i n a m e , werwaarts zij uit Brazilie, waaruit men hen insgelijks ver-
jaagd had, bij geheele scharen been . vluglen, en deze kolonie als een
jNieuw-Jernzalem beschouwden. Uit de overblijfsels van het dorp der Por-
tngeesebe Joden, op de.zoogenaarade J o d e n -S a v a n n a , aan de rivier
de S u r i n a m e , ongeveer 6 of 8 uren opwaarts van de stad, en uit hunnen
aldaar staanden tempel, alsmede uit de privilegien , welke zij zieh van
tijd tot tijd wisten te verschaffen, kan men besluilen, dat zij in die vroe-
gere tijden der kolonie, zoowel in aantal als vermögen, eene aanmer-
kelijke gemeenle moeten hebben uitgemaakt. Hetzij nu , dat vclen hun-
ner in meer rüstige tijden het land weder verlaten hebben , of dat het
hun aldaar niet zoo goed als weleer in het beloofde land , en hedendaags
in Duitscbland, gelukken wilde, zij zijn aanmerkelijk ineengesmol-
ten en hebben hun voormalig overwigt in de kolonie verloren. De
eersle beplantingen in S u r in am e bestonden in tabak en suiker ; ook
werd er hont vervoerd.
In Maart 1667 werd de kolonie door den Bevelhebber van een Zeeuwsch
eskader, A b r a h am K r i j n s z o o n , den Engelschen ontnomen. Hij liet er
120 man en 20 stukken geschut op het versterkle fort , met zes
maanden proviand , onder bevel van Kapiteln Kam, achter, en bij den
vrede van Breda (51 Julij 1667) werd S u r in am e den Slaten-Generaal
•overgelaten ; doch reeds, den 18 October van dat zelfde jaar, kwamen
aldaar 12Ö0 Engelschen van Jamaika, onder bevel vau J o h n H e rm a n s ,
die van den geslolen vrede niets wist of niets weten wilde. Zij her-
overden de kolonie en hielden er verschrikkelijk hnis ; meer dan vijf
honderd kolonisten zagen bunne woningen , suikermoiens enz. door
hunne eigene landgenooten vernielen. Lord P a r h a m , toenmaals Gouverneur
van Barbados , wreekte zieh over bet verlies zijner kolonie, dewijl
hij door bedreigingen eene grootte menigte Surinaamsche kolonisten wist
te bewegen, om methaveen goed naar Jamaica te trekken; waardoor de
bebouwing van dat eiland, ten koste van S u r in am e , vermeerderd werd.
Eindelijk , in bet jaar 1668, kwam S u r in am e weder in het bezit van de
Bepubliek der Vereenigde Niederlanden , die in den persoon van den Heer
P h i l i p p u s J u l i u s L i c h t e n b e r g , hären eersten Gouverneur derwaarts zond.
In het jaar 1685 lieten de Staten-Generaal deze kolonie over aan de
toenmalige Hollandsehe Westindische Compagnie, welke kort daarna goed
vond , om tuet twee derdo gedcelte daarvan af te stnan , en wel een derde
aan de slad Amsterdam en een derde aan C o r n e l i s v a » A b r s s e n , Heer
van Sömmelsdfjk, die zieh verbond , om als Gouverneur derwaarts tegaan.
Na den dood van den Heer v a n S o m m e l s d u r (hij werd den 19 Julij 1688
doof oproerige Soldaten vermoord), viel zijn aandeel weder aah de
W. I. Compagnie. _
Tijdens het bestuur van zijnen opvolger de Gouverneur van » c h e r -
p e n h u i z e n werd de kolonie in Mei 1689 door de Franschen Admiraal
D u c a s s e met eene Sterke vloot aangetast. De Gouverneur nam echter zulke
docltreffende maatregelen, dat de vijand onverrigter zake moest aftrekken.
De oorlog wadrin het Gcmeenebest met Frankrijk, in het jaar 1712,
gewikkeld was, kwam S u r in am e duur te staan, hetwelk in dat jaar
veroverd werd door den Franschen Admiraal J a q i i e s C a s s a r d , die er
eene brandschatling van 750,000 guldens oplegde , terwijl het buiten-
dien zeer veel schade te lijden had.
In dezen tijd en reeds iets vroeger , begonnen de weggeloopen Negers
(Boschnegers), door vijandelijke invallen in de planlaadjen , het
vermoorden der blanken, het wegvoeren der slaven en van het vee,
ook wel door het verbranden der gebouwen , de kolonie overlast aan
te doen en hare veiligheid te bedreigen. Verscheidene min of meer ge-
lukkige krijgstoglen werden tegen hen ondernomen. Doch niettegen-
staande hun getal aanmerkelijk was toegenomen , hield men echter,
zoo als uit echte bescheiden blijkt, een garnizoen van 300 man vöor
toereikende, om de kolonie tegen binnen- en builenlandsche vijanden
te verdedigen.
Het ontstaan der Boschnegefs, die geesel der kolonie , dagteekent
van de vroegsle tijden , waarin reeds Negers in de bosschen ontloopen
waren en daar een wild en roofachlig leven leidden. Zoowel de inval
van C a s s a r d , die veel verwarring op de plantaadjen aangerigt had, als
ook de toenmalige onmenschelijke behandeling de slaven aangedaan , en
voornamelijk door het geweldadig verplaatsen van hen van de eene
planlaadje op de andere, hetgeen in latere tijden verboden is geworden,
verm'eerderde het aantal wegloopers en verhief hen eindelijk tot eene
magt , welke de kolonie aan het grootste gevaar blootstelde.
In den jaren 1761 en 1762 werden er met de verschitlende stammen
der Boschnegers , nadat men lang en vruchteloos met hen gewor-
sleld had , vredes verdragen geslolen. Van toen af tot 1770, -had men
tamelijk rust van hen , doch omtrent laatstgemelden tijd braken er
nieuwe vijandelijkheden uit , waarvan de gevolgen zoo vreeselijk en voor
het bcstaan der kolonie zoo dreigend werden, dat men naar Europa
om spoedige hulp moest schrijven , die dan ook, in 1772, onder het
bevel van den Kolonei F o u r g e a u d aankwam. Deze oorlog duurde met
groote verbittering tot in 1777 , toen het eindelijk gelukte hen zoöda-
nig in het naauw te breiigen , dat zij zieh tot eenen duurzamen vrede
genegen toonden , die , ofschoon er van tijd tot tijd onaangenaamhe-
den met hen zijn voorgevallen , doch sedert eigenlijk niet meer ge-
stoord is. .
In 1799 werd , ten gevolge van den oorlog tusschen Nederland en
Engeland , de kolonie door de Engelschen weggenomen , na den vrede
van Amiens, in 1802, weder terug gegeven ; doch kort na het uitbre-
ken van de vijandelijkheden andermaal door hen bezet, en tot op den
27 Februarij 1816 bebonden , wanneer de toenmalige' Gouverneur, de
LuitCnant-Generaal v a n P a n h u i s , S u r in am e voor den Koning der Neder-
landen weder in bezit nam.