» van llertog van Braband , Graaf van Holland-en Heer van Friesland ,
» zonden aannemen en erkennen voor Erf-Vorst en Heer; waartegcn
» zij zonden gelalcn worden in bet bezit van hunne welverkregene voor-
» regten, herkomsten , wetten on gewoonten; en in het bijzonder de
» slad in haar-reglsgebied over S e l w e r d , het G o o r e g t en bet Old-
» am b t.”
SELWERD, voorm. slot in het Gooregt} prov. Groningen, n ic t
vcr van den vorigen oevcr der Hunse.
Het was een allersterkst slo t, d a t, om de nabijheid van de stad door
de Groningers steeds met een ijverzucbtig oog beschouwd werd. Bij
gelegenheidvan het huwelijk der edele jongvrouwe I da , de laatste teig
van het S e ew e r d e r geslacht , met H erman van C oevorden , wiens b ro e -
der lirost van Drcnthe was, werden daarom de sterke htiizen van d it
geslacht door de Groningers en Ommelanders gekocht en ten gronde toe
gesiecht.
Ter plaatse, waar bet gestaan heeft ziet men thans nog eenige ver-
heiTing van den grond.
ijELWERD , geh. in het Gooregt, prov. Groningen , arr. en 3j u,
N. W. van Groningen, kant. en l£u. N. van Zuidhom , gem. en £ n,
Z. van Oldehove; met 5 h. en 24 inw.
Het ligt op eene wierde aan een stroompje, dat bij Jensema zijnen
oorsprong necint, voorbij S e ew e r d in eene noordoostelijke rigting loopt,
en , voor de demping in 1826, bij Saaksum in het Reitdiep uitloosde.
SELWERD (HET KLOOSTER) (1) , e e r t i jd s S il a w e r t , S ieewert
e n v o lg e n s D r ie s sen (2 ) o o k S y e o e , v o o rm . k lo o s t . in h c l Gooregt,
p r o v . Groningen, a a n d e n o e v e r d e r o u d e Hunse.
Het was eene abdij gesticht in T216 door den Groninger Priester
T h e o d o r e s . Er komt reeds een Abt van S e lw e r d ten jare 1254 voor,
als getnige bij eene uitspraak van den Abt van Rottum, tusschen den
Abt en het konvent van Ruinen "(in Drenthe), en H e rv a n sh s met zijnc
zonen van Noordlaren , over eenige tienden in Anderne, welke u itspraak
, te Groningen gedaan, gevonden wordt in de Monumenta van
Driessen, bl. 26—28. Het klooster was oorspronkelijk ingerigt voor
Nonnen van de orde van B en ed ic t e s , maar nam in volgende tijd cn
tevens Monniken op, sedert welken tijd over deze beide afdeelingen
een afzonderlijk bestuur van Abten en Priorinnen wordt aangelroffen.
In het jaar 1444 is dit klooster door Augustyner Monniken of R e g u l ie r e
Kanunniken betrokken geworden, hebbende U l r icu s , Graaf van Oost-
Friesland, de Nonnen toen naar elders verplaatst.
Door de günstige ligging in de nabijheid van Groningen, alsmede
o® het klooster van Aduard , door middel van eene brug over het
Reitdiep, in verbinding te treden , was bet , met Aduardsklooster, niet
zelden de schuilplaats van Groningens vijanden } ten tijde der v re e s-
sclijke oorlogen , die vooral van het laatste der vijftiende tot het eindc
der zestiende ceuw gcvoerd werden, eerst tusschen de Saxen , Graaf
E dzard van Gost-Friesland, de Gelderschen en de stad , — later tus-
schen de Boudgenooten en Spaanschgezinden. Zy werden uit dien hoofdc
somtyds met een niet onaanzienlijk gelal krijgsknechten opgevuld,
die de inkomsten. en gebouwen der abdij vernielden , de rust en vci-
ligheid van het kloosterleven wegnamen , en zclfs op den vrijcn loop
(i) ilierdoor word! oader gcwijiigd hei » it. Maria- 'tr-S ilo k .
(te) Jfonuat. Gron. pag. t3 3 .
van den handel een voor de stad hoogst nadecligen invloed uitoefenden.
.
Men vindt aangaande dit klooster bij eenige geschiedschryvers on-
naauwkeurige aanwijzingen , deels ontstaan doordien men het verwisselde
niet het, eenigzins gelijknamige; Zijlmonniken-klooster in OoslFries-
land (Silo, ook wel Sijle , genaamd), deels door dat de eens begane misslag
door anderen getrouwelijk overgenomen werd. Blijkbaar heeft hierin
gefaald de schrijvcr van de Oudheden en Gestickten van Groningen,
die op het klooster van S e ew b r d toepast, hetgeen met het Zijlmohni-
ken klooster plaats liad en zieh te onregte op het gezag van Ubbo
E mrids beroept. Het klooster van S e ew eh d werd eindelijk, ten jare
1585, door de Groningers, wien het sinds langen tijd mishaagde
door de gedurige innesteling des vijands, afgebroken. Een gedeelte
daarvan is nog overig in eene boerenbehuizing , thäns nog genoemd » het
Groot -kloos ter” , ter onderscheiding van eene behuizing, meer
noordwaarts gelegen en onder den naam van » het Kl e i n e - k l o o s t e r ”
bekend. In den gevel van hetgemelde huis , zijndc de voormalige kloos-
terpoort, welker bogen voor en achter digt gemetseld , en als zoodanig
nog heden zigtbaar zijn, vindt men het volgende opschrift :
$Cna 1522 ijeft Öenric iiat afit bege porte up iate timere.
In het jaar 1837 is de grond , waarop weleer het klooster stond , door
den eigenaar omgegraven, ten einde'dien van de groote meiiigte puin
cn slecnen te zuiveren, die aldaar nutteloos verborgen lagen. Bij ge-
lcgenheid dezer omgraving heeft riien tevens nog eenige muntstnkjes
gevonden, alsmede eenige gemctselde graven aangelroffen. Onder deze
muntstnkjes is er een , hetwelk nadere vermelding verdient. Het wordt
gevonden in de belangrijke verzamCling van den Heer Mr. J. H. QontTüs,
Rentmeester der stads veenen , terwijl inen in het provinciale Munlka-
binet te Groningen er eene naauwkeurige afbeelding van bezit. In
het werkje van den Heer P. B oeles , het twee honderd vijftig jarig bestaun
der Hervormde Gemeente te Noorddijk, uitgegeven te Groningen
1846, vindt men op eine plaat de teekening van dit muntje , alsmede
van- het zegel der abdij van S elWebd , vertoonende een vrouw, waar-
schijnlijk M ar ia , en van eenen , bij de voormelde uitgraving van het
puin , gevonden steen, waarop twee leeuwen staan. Het muntje is van
zilver en heeft aan de eene zijde eenen staanden leeuw, met het om-
schrift: Moneta Zelwordensis , terwijl de keerzijde in vier vakken , door
schuinsche lijnen, is afgedeeld. In het bovenste en onderste dezer
vakjes ziet men eenen leeuw en in elk der zijvakken eenen arend met
uitgespreide vleugelen. Is welligt het eene dezer wapens dat van K abel
van E gbond , Hertog van Gelder, en het aridere dat van zijn Hertogdom
en dus deze Selwerder munt geslagen tusschen 1514 en 1536, gedurende
welk tijdvak hij door Groningen als bescheTmheer aangenomen was?
Maar Gelderland had reeds veel vroeger twee legen elkander opklim-
mende leeuwen met eene scheidiiig tusschen beide , terwijl et in K arels
wapen in het geheel geen arend te vinden is , doch de beide leeuwen
op den steen zijn in vorm gebeel gelijk aan de beide leeuwen in het
«erste en hoofddeel van KARE is wapen , met dat ondersebeief dat daarin
die leeuwen boven elkander staan met het gezigt naar het tweede deel
des schilds, terwijl op den steen de leeuwen met het gezigt naar elkander
toe staan en eene scheiding tusschen beide hebben, zoodat de
steen twee deelen heeft.
Tevens vindt men in het bovengemelde Munlkabinet eenen , aldaar
gevonden , koperen penning, voorzien met een stift, waario een gaatje,