G o d e v a a r t e n J o u a n t a u d e s H o v e , v e r z o c h t . Z(j v e r k r e e g ze o o k , doch
n ie t, l a n g e r , d a n e e n v a n d r i e e n 7.011 I e v e n .
Dat nu dit wereldlijk gerigt of heerlijk regt medebragt, dat de be-
zitter regtsgebied oefende over het tegenwoordige Gooregt en naderhand
mede over S e lw e rd , wordt door niemand in twijfel getrokken; maar
of en in hoever het zieh uitstreklp over Groningen, is door velen, naar
een ieders opvatting van den giftbrief, niet zelden met veel partijdig-
heid , voor of tegen de stad, hevig betwist geworden , zonder dat men
elkander heeft kunnen overreden 5 zijnde het ook , wegens het verloren
gaan van oude bescheiden , ondoenlijk de grenzen daarvan, met eenige
zekerheid , le omschrijven. Wij gelooven , dat men het naast aan de
waarheid komt , door te stellen , dat de eerste bisschoppelijke Landvoog-
den, Stedehouders, Ambtma'nnen , Rigters, of hoe men ze ook rioemen
wil, genoegzaam geene magt in de stad hebben gebad. In allen gevalle,
zoo zij over de stad zelve eenig gezag mogten hebben uitgeoefend , blijff
het onzeker, of zij zulks deden met of zonder regt, en alleen nit hoofde
van den giftbrief van 1040 en uit krachte van een regt des Bisschops,
dan of zij ook tevens met keizerlijk gezag van afgezondenen {misst) bekle'ed
waren. Toen echter de geschillen tusschen de G elkihges en G roenenberges,
waarvan de bisschoppelijke Stedehoudcr E gbert vas Groenenberg het hoofd
was, tot die hoogte geklommen waren , dat , in het jaar 1255, de vreemdc
adel, vereenigd met de Ommelanders, de rust in de stad moesl herstellen ,
en ten dien einde eenen Raad van zestien personen aanstelde, aan wiea
de regering werd toevertrouwd, ofschoon E gbert in zijne waardigheid
gelaten werd , schijnt het gezag der bisschoppelijke ambtenaren binnen
de stad spoedig afgenomen te zijn , en, door verloop van tijd, tot
het Gooregt alleen bepaald te zijn gebleven; waartegen de Bisschoppen
zieh voorshands niet schijnen verzet te hebben, hetzij bij gebrek van
magt, of wegens het weinige voordeel, dat zij er van trokken (1).
In het jaar 1400 eischte met dat al F r e d e r i k v a n B la n k en h e im , de
e eD en vijftigste Bisschop van Utrecht, het ambtmanschap en het gerigt
v a n S e lw e r d van de stad Groningen terug, als onwettig door haar ver-
kregen. Deze verzocht den Bisschop het 00g te willen vestigen op de
onbillijkheid , om iets, lietwelk op eene wettige wijze van het kapittel
verkregen was , terwijl hij aan de stad nog onlangs zijne vriendschap
plegtig beloofd had , zonder eenige gegronde reden weder af te nemen.
Dan B la n k e n h e im was geen man , die voor deze reden stond.
Onderwijlen gebeurde het, dat de Reiderlanders en de Eemslanders, be-
nevens de Proost llisco van E mden, zieh nader verbanden met de Schierin-
gers, die, daardoor gesterkt met eenen wakkeren boop volks, onder bevel
van den Stads-Burgemeester A lbert W igbolds , optrokken naar bet kas-
tecl der Onstema’s te Sauwert, en dit huis , hoewel na langen tegenstand,
om dat het uitermate sterk was, tot overgave dwongen. A epko O nsteba,
dien men hier gevangen kreeg werd naar de stad gebragt, alwaar hij
langen tijd in hcchtenis moest zilten. De mare hiervon verbitterde den
Bisschop dermate , dat hij besloot de Groningers te straffen vpor hunnen
moedwil , in het verachten zijner voorspraak voor de Vetkoopers. Hij
hragt daarom baastelijk eene groote magt bijeen, en sloeg daarmede, het
beleg voor de stad, maar moest b e t, dewijl hij niets vorderde, na eenige
(1) Bij Ypey en Feith , Qudheden van het Gooregt en Groningen, Groningen 1836« is dit
onderwerp breedvoerig behandeld , met mededeeling van den beroemden Giftbrief van 1Q40 die ook gevon-
den wordt-in de Monumenta van Driksser , en op ’sRijks-Aichivenkamer te ’s Gravenhage in het oor*
spronkelijke l,len minate waarschijnlijkj'bewaard wordt , zijode dit stak het oudste charter op die kamer.
weken opbreken ; doch liet later eene genoegzame bezelting jn Blanke-
weer, een sterk blokhuis tusschen Noordlaren en Haren, dat hij in-
middcls opgeworpen had , om daardoor meester te blijven van den door-
togt tusschen het Zuidlaarder-meer en het Hoornsche-diep, en tevens om
Drenthe te dekken tegen de strooperijen der stedelingen. Gedurende de
belegering zelve was er niets merkwaardigs gebeurd, dan dat J ohan ten
Hove , bij eenen uitval, door des Bisschops volk gevangen genomen werd.
Deze nu was dezelfde, die in 1392 , benevens zijnen broeder Go devaart ,
met een derde deel des bezits van S elwerd beleend was. Die günstige
gelegenheid nam de Bisschop te ba a t, na dat hij uit het antwoord der
Groningers bespeurd had, dat die zieh aan de handeling, met het kapittel
daarover aangegaan, wilden houden : om J ohan te noodzaken ,
ter verkrijging van zijn rantsoen , afstand van dat derde deel te doen ,
waarna liij Jonker H endrik van S elwerd ligtelijk bewoog de twee andere
deelen van dit gerigt, die hij slechts in naam bezat, mede aan hem
over te dragen. Tot meerdere geldigheid van die overdragten nam hij
van het kapittel, het regt over, hetwelk dit al bij de gedane verpach-
ting aan Groningen, behouden had en bezat.
In het jaar 1405 , zag de stad Groningen zieh dus genoodzaakt, den
Bisschop weder ter hand te stellen de geregten en heerlijkheden van
Selwebd, gelijk haar die door het kapittel waren overgedragen. Zelfs
dwong hij in 1419 de stad , om hem als hären Heer te huldigen en
dus zichzelve mede onder den giftbrief van 1040 te laten betrekken ;
maar het was alleen het gevolg van eenen benaauwden tijd en van de
inlandsche partijschappen , die toen zoo hevig woedden , terwijl dan
eens de Schieringers en dan eens de Vetkoopers de overhand hadden.
Het duurde dan ook maar k o rt, want in 1425 maakte de stad haar
eigen welboek, zonder niet alleen den Bisschop daarin te kennen , maar
zelfs door openlijk ter verklären, dat » de raed tot allen tijden van
« vrijheit ende van older woenheit dat mach lioghen en de sijden”,
en wel » also hit sunderling ne ghenen manne an ne gaet.” Het bis-
schoppelijk gezag nam er dus spoedig een einde en de stad bekwam
bare heerlijkbeid ook , in het jaar 1460 , weder terug van D avid van
Bourgondie , den vijf en vijftigslen Bisschop , die met haar een verdrag
sloot, waarbij hij haar het geregt van S elwerd verkocht, met volle maat
en magt, am naar willekeur te handelen, in het aan of afstellen van den
Ambtman en het beuren der inkomsten , voor zestien honderd gewone
Bbijnsche guldens (2200guld.) in eens, en eene jaarlijksche betaling
nn honderd Rijnsche guldens (140 guld.) , welke hoofdsom van zestien
bonderd Rijnsche guldens zijn opvolger aan de stad moest wedergeven ,
indien deze haar dit regt niet wilde laten behouden.
Toen K a r e l , Hertog van Gelder, het oppergebied in de provincie
Groningen voerde, bekrachtigde hij de vorige landregteu en oude gesonnten
van het geregt van S elwerd , ten verzoeke van de ingezetenen ,
maar bij ontnam willekeurig aan de stad alle gezag over deze landstreek,
Saarover deze, hoewel .le vergeefs, klaagde (1 ).
Toen J oriaak S chenck , . Heer- van Tautenburg en Stadheuder van
Friesland, van wege Keizer K a r e lV , in het jaar 1536, een verdrag met
Groningen sloot, onder goedkeuring van zijn Hof, werd het volgende
iedongen : » dat Stad en Lande den Keizer cn zijne erven , in betrekking
(1) ZieFßiTn, over het Gooregt, in het VI. deel der werken van Pro excolendo jure patrio ,
tevens bevattende het Selweider landregt van K a r e l v a n G e l r e , van 1629 , verscheidene vroegere con-
«titutien over deze aloude landstreek, benevens eene lijst der ambtmannen tot aan den laatsten toe.
X , D e e l .