r?ï B e s c h r y v i n c v a n
IV. „ is tot het inzouten beter dan de vette. Men
a f d e e l . j} maakt ’erook wel, met fynZ out, gefpreng-
Woofd^* ” van * ver^cheide Weeken goed
stuk. ,, biyft. Zelfs kan men deezen Vifch, wan-
„ neer h y , onopgefneeden, met Pynboomtakken
„ omlegd wordt, eenigen Dagen, ongezouten,
„ tot gebruik bewaaren. Aanmerkelyk is ’t ,
„ dat de gefprengde Salm, van iedereen, zon-
„ der eenig Ongemak, als een byzondere Lek-
„ kerny, na drie Dagen , van eenige na èénen
„ D a g , ja van fommigen na v y f of zes Uuren
„ verloops, kan gegeten worden. Men vitode
„ ’er zelfs verfcheidene, die, onder het toe»
„ maaken, dunne ftrookjes van den Salm fny-
, , den, welken zy met fyn: Zout beftrooijen,
„ en uit de hand eeten: ’t gene bezwaarlyk
„ met een andere Soort van Vifch gefchieden
„ zou kunnen.
Rooken. „ T o t het Rooken gebruikt men beft den
„ vetten en middelmaatig grooten Salm, die in
„ de Schorren aan het Zee-Strand, o f beneden
„ in de Rivier, in ’ t begin van de Viflchery,
„ gevangen wordt. Deeze wordt van buiten
„ zeer fchoon met een Linnen Doek afgeveegd
s, en voorts, op de gewoone manier, aan de
„ Rug in twee helften gefneeden. Wanneer
„ hy zeer dik van Vleefch is , maakt men
„ een nieuwe Sneede van den Kop naar de
„ Staart toe, twee Duimen diep, op dat het
„ Zout wel doordringe. Dan wordt de Vleefch
„ zyde, tc deeg, m»i het eigen Bloed van den
» Vifch,
B ï S A t M ï K . 173
„ Vifch, ’e w e lk men ten dien einde bewaart,
„ beftreeken: men wryft hem, vervolgens, zo
, van binnen als aan de Huidzyde, met fyn
, , Zout in ; voörnaamelyk daar het dikfte
„ Vleefch is , en doetze vervolgens, den een
s, na den anderen, in een Trog; dat zy het
„ Zout, twee, drie o f vier Dagen lang, in
’ M z ig trekken. Men neemt hem ’er fchielykef
„ o f laater u it, naar dat hy dunner of dikker
„ is, en het Zout meteen bosje Stroo afge-
„ veegd hebbende, legt men hem op dunne Stok-
„ jes, eenige Dagen, in de Zon te droogen ,
„ dat hy wat ftyf en vaft worde. Vervolgens
wordt de Salm, dus toebereid, in een Rook»
„ huis opgehangen, daar men hem, [even als
„ gewoonlyk de Bokkingen, ] met een fmeu-
t> lend Vuur rookt, zonder Vlam o f aanmer-
„ kelyke H itte , keerende hem fomtyds met
„ de Staart om hoog, op dat de Vettigheid en
„ het Zout, gelykerhand, door den gantfchen
„ Vifch verfpreid worde. Dit Rooken duurt
„ van twaalf tot vyftien Dagen, o f langer,
„ wordende de deugd daar aan gekend, dat de
„ Vifch als half doorfchynende zy. Dan wryft
„ men hem fchoon a f, hangt hem nog in de
„ Lugt te droogen, en bewaart hem vervolgens
„ op een drooge plaats.
XXXVL
H o o f d s
„ Dit Rooken, dat veel oppaflen vereifcht,
,, wordt nogthans wel betaald: want, behalve
, , dat de Baas, den geheelen Winter, genoeg
,, Spyze heeft voor zyn V o lk , aan deKop-
I. ssjEL. VIII. s t u k , ï> Pea
t u k .