X L I V .
H o o f d
s t u k .
heel Europa. Dezelve , naamelyk , verfrifcht;
de Maag en bevordert de Verteering, verwekkende
de Eetensluft ; zynde , wat fommigen
ook zeggen mogen (*), zeer ligt verteerbaar.
Men merkt aan, dat dikwijs, by de aankomft
der Pekelharingen, de heerfchende Ziekten ia
de Steden van ons Land verdwynen. Een
Vrouw van Deventer, zwanger zynde , hadt
zulk een Smaak daar in, dat z y , geduurende.
haare Dragt, veertienhonderd Haringen, zonder
eenig Ongemak of nadeel van haare Gezondheid,
op-at. Het Kind, dat zy ter wereld
bragt, hadt ook een groote luft naar die Spyze,
betuigende zulks met Schreijen voor dat hec
nog Spreeken kon ( f ) . De Bokking, die harder
pm te verteeren is, is ook niet ongezond
en zeer dienftig voor Arbeidslieden om een graa-
ge Maag te maaken, of wel om die te verfter-
ken : des het Volk, te Parys, daar mede op Soraae
omloopende, roept Appetit, Appetit. De ver-
fc-he Haring gebraden of in de Pan gebakken»
en op veelerley manieren toegemaakt, is aller-
ligtft verteerbaar, doch ook het minfte voed’«
zaam en allerbederflykft wegens zyne Vettigheid.
Vaa
(*) By voorbeeld: MdT. de Nob leville & Salerne,
Mededns d Orleans , d.'uis la Suite de la -Alntt jfyledii&le do
Monfr. Geoffroy. T om . II. Part. I. p. 210.
( t ) Tulp. Obferv, Jiedic. Iib. II. Cap. 24.
Van de Pekelharingen worde fomtyds gebruik IV.
gemaakt, om die aan de Voetzoolen van Men-
fchen, welke de Koorts hebben, te appliceeren: h o o f d -
anderen leggen een geftampten Haring op de Ver- stuk.
ftuikingen of gekneusde Peezen. De Heer An-
dry raadt aan, dat men een Pekelharing, die
open gefneeden is, aan het ongeftelde Deel zal
voegen, om de Jichtpynen te doen bedaaren:
welk Middel hy verfcheide maaien hadt zien
gelukken. De Pekel komt in Lavementen tegen
de Heupjicht en Wacerzugtigheid: uitwendig
zuivert zy de vuile Zweeren , fluit de
voortgangen van dc Verderving en verdryfe de
Klier- of Krop-Gezwellen. Men pryfl: dezelve,
met Honig gemengd zynde, tegen een Zeere
Keel, maakende daar een Zalfje van om aan het
ongeftelde Deel te appliceeren.
. t’ Overbekend is de Geftake van den Haring, GefWte.
om daar op ftaan te blyven. De langte is van
drie vierde of een geheelen Voet, de breedte
van twee of drie Duimen, de dikte zeer onge-
lyk. De Vifch heeft het geheele L y f veel
hooger dan breed, of eigentlyk, en naar den ge-
woonen trant gefproken, is de breedte veel meer
dan de dikte. Aan den Euik zynze veel dunner
dan aan de Rug, met groote Schubben gedekt:
op de Rug donker blaauw, aan den Buik wit,
en, als ’er de Schubben af zyn, Zilverkleurig.
De Onderkaak is langer dan de Bovenkaak, en
door kleine Tandjes ruuw, gelyk ook de Tong
en het Gehemelte. Jn de Rug- en Borftvinnen
ï, D e e l . VIII. Stok, X 5 ftelt