XLIV.
H oofdstuk.
Sprot,
334 B’E S C H R f V I N G V A K
Vlak getekend, en in fommigen vindt men ’et*
nog vier o f v y f , op een regte ry naar de Staaft^
toe gefchikt (Om die reden zegt Klein , die
’er de nevensgaande Afbeelding van geeft, worden
zy- by ons Parder, dat is Luipaard, geheten.
Aan den Buik hebben zy een Zaagswys
getande Itreep en de Schubben zyn Schildvormig).
Geen Tanden zyn ’er, nog in deKaaken*
noch op de Tong^ noch aan ’t Gehemelte
waargenomen : hun Vleefch is vafter en meer
van onzen Smaak dan dat der Haringen zelf.
Aan de tip van de Rugvin opgehangen zyndé
blyven deeze in êvenwigt; daar de Haring
alsdan voorover nederzakt ( * ) : om dat zyn
Rugvin agterlyker is geplaatft.
Hier moeit ik van deeze gewagen, om dat
z y , naar ’c my toe fchynt, de SardyDen uit-
maaken, welke het Onderwerp van die voornaame
Viffcheryën aan de Züidkuft van Engeland, en
aan die van Vrankryk, in het Kanaal zyn: komende
zelden in de Noord- of Ooltzee, daar
men de Sprotten o f jonge Haring heeft, die
ook op onze Kult, in de Herflt, gemeen zyn.
Evenwel vindt men nu en dan, zo verzekerd
wordt, Pelfers onder de Haringen die men
hier te Lande verfch verkoopt ( f ) , An*
deren verhaalen, dat de Pitchards zelden zo
Öoe-
(*) B.AJ. Hift'. Pi/c.-f. 104.
(I) Noseman , Aütltek, op ’t Wcik vSn WATZONj
black, 21J.
\
D E H a r i n g e n . 3 3 5
Ooltelyk in ’t Kanaal komen als Portland: IV.
maar te Dartmouth zwemmen z y , by geheele Afdee£"
Schooien, de Haven in , wanneer zy van de
Bruinviffchen vervolgd worden (*). stuk.
De jonge Haringen dan en jonge . Elften sprot,
maaken de twee Soorten van Sprot uit, die
jaarlyks in groote menigte aan de Kult van
Cornwall, by Penfance en St. Yves, en ook
hooger op, tot aan Devonshire en Dorchelter,
gevangen, in ’t Zout gelegd en over Zee vervoerd
wordt. Tweemaal in ’t Jaar is ’c , aan
de Kult van Cornwall, de groote Viiïchery
van Pilcbards ; waar van men ’er eens een half
millioen , met éénen trek van het N e t , gevangen
heeft. Noordwaards, aan de Oolt-Kult van Engeland
, is de andere Soort van Sprot gemeener
dan de Pelfers. Evenwel vindt men ’er aan de
Kult van Noorwegen ook, genaamd Breijling,
die in de warme Zomer-Maanden zeer menigvuldig
aldaar, fomtyds wel, in ééne trek, tot
de veelheid van veertig Tonnen en meer, gevangen
, en ingclegd in kleine Vaatjes met Zout
en Speceryën ; alsdan in vreemde Lauden,
onder den naam van Ansjovis, gefleeten en
taamelyk duur betaald wordt. Men kan dezel-
ven onderfcheiden van een andere Soort van
kleine Haringen , doordien zy onder aan den
Buik fcherp o f ruuw zyn , wanneer men ’er
met den Vinger, van deStaart opwaards, langs
ftrykt*
(* ) A 'Tour tbro Crtat Briuix, VOL. I. p. 39I,
2» Deel. vill. S*v®,