IV. „ men; zo ook de Regen, die het Water troe.
A fdsel. ^ ^el doet worden. Hoe fterker de Stroom is,
li^oFD- *> hoe *ne^er Vifch opzwemt. Als de Salm
stuk. , , zig in Watervallen heeft afgemarteld , en
„ hem komen dan twee Armen van een Ri.
,, vier voor; waar van de eene traager, de an,
,, dere fneller afloopt, zo verkiert hy den eer-
„ ften. Het tegendeel daar van gefchiedt,
3, wanneer hy zulke Armen aantreft niet ver
„ van Z ee , en wanneer hy zig niet moede ge-
,, arbeid o f met zoet Water vergenoegd heeft.
„ Hiervan komt het ook , waarfchynlyk, dat
„ h y , hoe hooger de Rivier o p , hoe langzaa-
„ mer zwemme. In ftaande Water kan men
,, ze gemakkelykft magtig worden.
Behendig- „ Zonderling is de behendigheid van deezen
„ Vifch, Men ziet daar vande blyken als hy
„ Watervallen in de Rivier ontmoet. Eerft
„ een weinig onder groote Steenen geruft heb*
„ bende, fchiet h y , als een P y l, twee of drie
,, Ellen hoog uit het W a te r , en, te rug val*
„ lende, beproeft hy het van nieuws aan, tot
„ dat hy daar boven gekomen z y ; wanneer hy
, , met de Staart flaat, als ’t ware om zyn
„ blydfchap te betuigen. Indien een vooraf
„ fpringt, volgen ’er veelen hem na. Zo lang
„ hy den Kop in 5t Water heeft, bezit hy
„ dubbele kragt, en in ’t fpringen neemt hy zig
„ zo wel in agt, dat hy altoos met de vlakke
s, Z yd e , o f de Staart, vooraan , nedervalc.
„ Tegen een fterken Stroom op moetende wer-
„ ken,
D E S A LME N. 135
„ ken, PM < » » « ° ok dik™'! bUiteD \ W a '
te r , wel twee Vademen hoog , voortfprm- J |
’ om den Togt te bevorderen. Terug* HooFD_*
” dryvende keert hy zig niet om , maar gaat stuk.
” met de Staart vooruit. Als hy zig wenden
v?il, o f dwars voor den Stroom komt, ver-
„ lieft hy zyne kragt, en wordt naar de kanten
,, gedreeven, alwaar hy dan dikwils in de Fui-
, ken loopt. Sommigen maaken hun werk,
„ om ze met Vuur te verfchrikkcn , en dus
„ hunne Ruftplaats te ontdekken , by zulke'
„ Watervallen : als wanneer zy de Salraen
„ kunnen fteeken; dewyl die altoos naar hunne
,, Ruftplaats wederkeeren. Als het onder den
„ Waterval niet taamlyk diep is, kan de Salm
„ geen hoogen Sprong doen. By groote Wa-
„ tervallen vindt men hem dikwils tegen.de
„ Rotfen dood geflagen.
„ Niet minder Voorzigtigheid wordt van dee* Lift.
ze Viffchen gebruikt, om de listigheid der
’ ’ genen, die hun tragten te vangen, te leur
te ftellen. Met helder Weer en klaar W ater
| zwemmen z y , veelal, onder de Netten door,
„ of bezyden om. In ’ t eerft ziet menze tot
” aan de Schutcingfen toe komen, en verfchrik-
kende gezwind terugwyken; dit eenige maa-
” len gedaan hebbende, worden zy eindelyk
” ftouter, komen nader , en neemen, om zo te
fpreeken , alles op , tot dat zy een plaats
„ vinden, daar zy onder door of over kun-
l, deel. Vin. Stuk. 4 » nen