XLV.
Hoofdstuk.
lil.
Gibio.
Biïiet-Go-
vie of Grondel.
P i.L X V I I .
ï>g. i.
(3) Karper met elf Straaien in de Aarsvin, en
aan den Bek twee Baardjes,
Deeze voert, by de Autheuren, den naam
van Gobio o f Gobius, welke ook toegepaft wordt
op andere Vifchjes, gelyk wy gezien hebben.
Dus is ’er een Dikkoppige, dien de Engelfchen
Stierenkop o f Molenaars-Duim noemen, onder
de/Knorhaanen (*), en een ruuw Vifchje, naar
den Grondel gelykende, onder de Baarfen be-
fchreeven ( f ) . De Govekens, bovendien, in
het Geflagt der Grondden , voeren ook den
naam van Gobio (4.), en , die zyn eigentlyk
de Zee-Govie, daar dèeze onder de Viflchen
van zoet Water behoort, en deswegen genoemd
wordt Rivier-Govie, hoewel anderen
hem ook Fundulus o f Grondel tytelen. De
Duitfchers geeven ’er den naam aan van
Grundling , Gresling en LeuteJjfer , om dat zy
in de Lyken der Drenkelingen kruipen ën die
opeeten. De Engelfchen noemenze Greyling
o f Gudgeon: de Franfchen Goujon en Vairon f
die van Lyons Goifon ; de Deenen Grumpel en
Sandbejl.
Ar-
( 1 ) Cyprinus pinnll A n i radiis undecim, cirris duobus. Syjt,
Hat. X. Cyp rinus quincuncialis m acu lo fiis , Maxilla fuperiore
longiore ; cirris duobus ad Os . Art. Gen. 4. Syn. 1 1 . Spec.
13. Gron. Muf. II. N . 149. Zoijpb. Gron. N . 329. Gobius
fluWatilis Gesneri. W i l l . p . 254. r a j . p. 12 J . G obills UWJ
capitatus. Jonst. Tab. X X V I . N . is .
(* ) Zie ’t voorg. vil. Stok, bladz. 300.
'( t ) Zie hier voor, bladz. 10.
(4.) Zie ’t voorg. VII. STUK, bladz. 2*0,
Artedi heeft deeze Soort onderfchciden by
den naam van Cyprinus, die vyf Duim lang is ,
gevlakt, met de Bovenkaak uitjlèekende, en twee
Baardjes aan den Bek, Gronovius hadt hem
by den zelfden naam geboekt, doch thans
noemt hy hem ; gevlakte , met een gevorkte
Staart, en w ederzyds, aan de boeken van den Bek,
een Baardje. Klein hadt hem, zo zyn Ed. wil,
voorgefteld by den naam van Encbelyopus met
kleine afvallende Schubbetjes, den Buik Zil-
verkleur, de Rug met zwarte Vlakken, en aan
de hoeken van den Bek, wederzyds, een enkele
Knevel. Zie de Geftalte daar van in onze
Afbeelding.
Indien de Kaaken egaal z y n , gelyk onze
Landsman zegt, hoe kan het dan de gemelde
Soort!£zyn van Artedi? Ook hadt zyn Ed.
te vooren getuigd , dat de Onderkaak korter
z y , en dat men dit Vifchje vindt in onze Vaarten
en Rivieren, alwaar het Grundel genoemd
wordt (*). Naderhand brengt hy onze Grun-
dels t’huis onder de Meirflangen ( f ) . Ik zal
de verwarring daar omtrent niet weder ophaa.
len ( I ; ; merkende alleenlyk aan, dat deeze
Soort dan, zeer oneigen, Karper geheren
wordt (§), Volgens Linn^eüs onthoudt zy
zig in Engeland en de nabuurigen : volgens
Gro-
( Mui. Ichthytlcg. Tom. II. N. 149.
( I ) Aft. Helvet. VOL. IV. p. 26$. *
/J.) Zie hier voor', bladz. jS.
(J) Uitgez. Verhandel. I, DEEL, Madz, 3jr,
^DEEL. VULSTUK,
IV.
A f d e e l .
XLV.
Hoofd.
stuk.
Grendel.