zing tegen ’t Licht. Die heerlyke glans zal de Goudkleur
zyn, daar C a t e sb y van gewaagt: hoewel de Kleur van de
Bord in zyne Afbeelding rooder is dan natuurlyk, en Ed*
w a r d s heeft gemelde Koperkleur geheel weggelaaten. Het
overkomen in zulk een vcrbaazende menigte, als gemeld
wordt, uit de Noordelyke deelen van Amerika , is niet ge- r
meen. De Inwooners van Penfylvanie willen flegts van ee*
nige weinige dergelyke Jaaren , na dat het een zeer Brengen
Winter hadt gemaakt in dat Wereldsdeel, waar door hun,
in de Noordelyke deelen , het gewoone Voedzel ontbrak. In
’t Jaar 1740 is 't gebeurd, dat Schippers, in de Engclfche
Volkplantingen aankomende, verhaalden, de Zee met ver-
fcheide duizenden, van zódanige doode Duiven, bedekt gezien
te hebben. In de ongemeen harde. Winter , van ’t
voorde deezer Eeuw, was ds veelheid van deeze Duiven , in
Karolina en daar omdreeks, onverbeeldelyk ; zo dat zy , by
*t overkomen, de Lugt verdonkerden. Nooidwaards reizende
bevondt gemelde Sweed, dien aangaande, het volgende.
In Kanada onthouden zy zig den geheelen Zomer, en woo-
nen in de eenzaame Boüchagiën, leevende meed van Eike-
len en van de Vrugt der Beukeboomen , Olm óf Berken,
en van Beden of Koorn, en wat zy meer vinden. Men
vindtze egter niet ver benoorden Quebek. Zy maaken hunne
Neden op hooge Boomen, fomtyds veertig of vyftig
op één Boom, daar'de Grond, wel twee Voeten, hoog, met
hunne Med bedekt is. Men heeft de gewoonte van de Jongen
uit te haaien , als zy aan ’t vliegen toe zyn, en dan die
by Huis op te voeden, om ze vervolgens te dooden. De Wilden
willen, als de Jongen nog klein zyn, niet naar de Ouden
gefchooten hebben: zo leert de reden hun, ’ t gene de Wet
van God gebiedt. Het Vleefch is zeer fmaakelyk. Tegen
dat de Sneeuw valt vertrekken zy Zuidwaards , enbegeeven
zig in de Landdreeken agter de EngelfcheJVolkplantingep,
of
Of in dezelven , als gezegd is. De Franfche Admiraal *
Marquis be la GALissoNiéRE, heeft ’er, in de Herfd van 't
Jaar 1749, eenigen in Hokken levendig naar Vrankryk gevoerd
, om die aldaar in de Bodchen te laaten vliegen en
dus ook in Europa voort te planten.
Bladz. 485.
De verwarring, welke ’er omtrent de twee Soorten vari
Lyders, die de derde en vierde van onzen Autheiir zyn ,
plaats heeft, deedt my den eerden , dien de Engëlfchen ,
volgens den Heer B r is so n , Redwivg heeten, K o p e r w ie k jé
noemen, en den volgende, de Turdus inuficusderAutheurert,
Z in g - L y s t e r ; als komende dit zeer naa met den Latynfcheil
naam overeen.
Bladz. 502,
Aangaande de derde Soort van Kernbytcfs, dien meri
Svjeedfcbe Ptpcgaay noemt, zyn , in het XiXde Stuk derVer-
handelingen van de Koninglyke Akademie van Stokholm ,
nog eenige Byzonderheden aangetekend. Zyne grootte is
als die van den Beemer, naamentlyk een weinig grootet
dan een Leeuwrik. In een Kouwetje gehouden, Wordt hy,
het volgende Jaar, van roodagtig geel. ’ Hunne lekkerftè
Spyze fchynen de Vrugten van de Sorbenboomen te zyn,
daar zy alleenlyk de Kernen van ©peeten; zynde daar in zó
gretig, dat z y , gelyk de Ouerhaanen, wanneer die de Hennen
tot het Paaren roepen , zig als met de Hand laaten gry.
• pen. Men heeft het dus ook doenlyk gevonden, deeze Vo-
gels’ met een Strik, aan ’t end van een Stok, niet alleen op
de Boomen, maaf zelfs al vliegende in de Lugt te vangen.
Bladz. .532»
Van den Scbildvink heb ik, op ’t gezag van anderen, als
Qq ef