IV. gelyk zyn medefoorten en dat hy des na gt
AFDEEii. Licht geeve. Een menigte Byhangzels zyn ’ef
IIoo^d- aan $en u'tSaI^S van de Maag, even als in de
«tu k. Kabeljaauwen. Z y zyn niet gemakkelyk verteerbaar,
doch de fmaakelykhcid houdt hun in
agting; hoewel 'er, daar men Haring o f Salrn
heeft, zelden veel werks van gemaakt wordt.
Men vangtze met allerley Aas,
ii.
Jfylamys*
Bonet.
(2) Makreel met zeven bqjlaard- Vinnetjes van
onderen, het L y f vuederzyds met vier zwarte
fireepen getekend.
Schoone Makreel of Bonet wordt deeze van
O s b e c k getyteld, die hem op zyne Reize naar
Qoftiodie, in ’t jaar 1750, waargenomen hadt.
Ik twyfel niet, o f het zal de Bonite zyn , van
welken de Franfchen fpreeken; waar mede de
Oceaan, rondom de Kanarifche Eilanden en Madéra
, wel tagtig o f honderd Mylen in ’t ronde,
als bedekt was o f grimmelde, naar de aanteke*
ning van d e s M a r ch a is . LEGUAT,dieze ook
op zynen Togt naar Ooftindie in de Atlantifche
Z e e , bezuiden de Eilanden van Kaap Verde,
in menigte onder de Dorado’s hadt gezien,
geeft ’er de volgende Befchryving van.
De Vifch is gemeenlyk drie o f vier Voeten
Jang, zeer dik en Vliezig , hebbende de Rug
be-
(2) Scomber pinnulis inferioribus feptem, Corpore lineis
utrinque quatuor nigris. L oeïL. Epijï. Scomber pulcher £
Bonet, Osbeck. Iter. 67.
bedekt met kleine Schubbetjes, die zo digt aan IV.
elkander fluiten, dat menze naauwlyks kan zien.
De Kleur is, op de Rug, Leyagtig blaauw, op Hoori^
fommige plaatfen een weinig naar ’t groene trek- stok,
kende; aan den Buik Parelgrys,op de Zyden,
naar de Rug toe, langs!hoe bruiner wordende.
Vier geelagtige Streepen, diehaaren oorfprong
by den Kop neemen , loopen by-na evenwydig
langs het L y f heen en vereenigen zig by de
Staart, welke nagenoeg de Geftalte heeft van
die van een Makreel. De Oogen zyn groot en
fchril, als Paarlen van Git, die in Zilverkleurige
kringen ftaaii. Naby de Staart, op de Rug*
zyn zes kleine vierkante Vinnetjes, niet boven
een Duim hoog, en van onderen vindt men ’er
zeven ( f ) .
De Bonite fpringt tien o f twaalf Voeten hoog
uit het Water. Men vangt hem met Harpoenen
of met een Hoek, op dergelyke wyze als
de Dorado’s ; want het fchynt dat de een, zo
wel als de andere , vervolgers van de Vliegende
Viflchen zyn. O s b e c k heeft in de voorfte Rugvin
15 , in de agterfte 10, in de Borftvïnnen
ft8, in de Buikvinnen 7 , in de Aarsvin 14 , in
de Staartvin 26 Straalen waargenomen. Aan
de Kuft van Vrankryk , tuflbhen de Loire en
Garonne, zyn deeze Viflchen, onder den naam
van Germon, zeer gemeen. Hun Vleefch wordt
gezegd uitmuntende te zyn ; droog, vaft en
voedzaam.
( t ) Voyant. Tom. I. p, 22,
Ï.DEEX., YIU.STUK,