'xxxvi.
H ooft- 1
STUK.
B e Knit- <
Homfciiie-
ttng.
» Hier uit ziet men , (zegt die Schryver,)
»* dat in de Salmen een Eywit, benevens het
„ Lidtekentje van Harv^us , duidelyk zigt.
» baar zy ; gelyk Artedi dit ju de meefte
„ Kraakbeenige Viflchen opgemerkt heeft (*),
#> Ook kan men, zo het fchynt, hier uit be-
)y fluiten j dat de Revrugting van deeze terug
„ gebleevene Eijeren gefchied zy , terwyi de
„ Kuit nog binnen Jt Moederlyk Lighaam zig
„ bevondt; dewyi zig anders alle deeze deden
», der Salmen , en de natqurlyke geftake van
„ hun Lighaam, zq duidelyk niet hadden kunnen
>» vertoonen. De beidé Zitplaatfen van de Kuit
„ waren ledig, als gezegd is; doch men zag
s» er reeds het begin van nieuwe Korrelen Kuit,
»» die onder de.buitenfte Huid in ontelbaare
„ menigte, veelen in de oude Lidtekens, an-
s, dere nevens en tuiïchen dezelven , lagen.
„ De Uitgang van de Kuit bevondt zig onder
„ b y , doch een weinig digter aan dó Aarsvin ,
** dan de Navel, die met een Duimbreed Vet
„ omringd, van binnen geheel donkerblaauw,
» Slad en rimpelig, en aan *t end zo zwartag-
„ tig bruin zig vertoonde , als o f zy van Koud
3, Vuur ware aangetaft; dat van de lierke wry-
*» ving by het Kuit fchicten zal voortgekomen
„ zyn.”
„ Weinig Viflchen (merkt hy aan) zullen ’er
» zyn,
CU Ichthyol. p. 32. ut fupKt,
zyn, die hunne Kuit met grooter bezwaar- IV.
” lykheid en vermoeijing uitfcbiecen, dan de ^FD^ ‘
Salmen. Vooraf 9 naamdyk, moeten. zy in
, R.vieren alle overtollige Vettigheid en s t u k .
,, Volvleezigheid afwerken, eer hun Zaad
„ wrugtbaar wordt , cn in de Tyd' der Paaring
,, worden z,y zo uitgemergeld, dat hun noch
■ Vleelch noch bloed , om zo te fpreeken,
M oVerblyft. De Oorzaak , dat deeze Vifch,
„ by ’t afleggen van de Kuit, zig met zo veel
„ geweld wryft en zo fterk beweegt, komt,
„ behalve den Stroom, die daar toe behulp*
„ zaam is , ook daar van daan, dat de Zit-
plaatfen van de Kuit geen byzonder Vlies o f
„ open gangen hebben, waar door de Kuit ge*
„ makkelyker en fneller zou kunnen uitgaan;
m maar in deSalm valt ieder Korrel van de Kuit,
,, na dat zy uit de plooijen van de Zitplaats is
„ ontwikkeld, in de ledige holligheid desBuiks;
„ waar uit zy vervolgens langs den Bodem,
„ dien de Zwemblaas maakt, moet gearbeid
„ worden, tot dat zy door de Openingen, dié
„ onder en aan beide Zyden van den Endeldarm
„ z y n , ontiaft en uitgeworpen worde. Daar-
„ om duurt het ook zo lang, eer al de Kuit
„ gefchooten z y : dewyi ’er geen Lyfmoeder,
„ noch Rok, noch Buis is , door welker Samen-
„ trekking de uitwerping bevorderd zou kun-
,, nen worden. D é Hommers hebben het ge-
„ makkelyker ; alzo de Zitplaatfen van hun-
„ ne Hom met open Buizen tot uitwerping zyn
I .D $ E L . V IM . STUK, K 4 >» X00^