ï 7<5 B E s c a a T V i s G v a n
ÏV. verdeeld; in anderen met Kwabben gevonden.
Afdei&. >c Getai jg f Vinftraalen, niet alleen, verfchilde
Hoofd* groote^y^s > maar 00^ dat der Wervelen van
stuk. de Ruggegraat: dat 7 1 was in de Tfcbawytfcha,
der Inwooneren van Kamtfchatka, en maar 54
in de Osmerus, van de Itaelmannen Imiacba
genaamd (*).
ir (a ) Salm met Jfcbgraauwe vlakken, de Staan
E r h x . a a n >j erJ gelyk.
Deeze is ’t , dien men in Engeland of Schot,
land the Grey, en jn Sweeden Graulacbs, dat
is graauwe o f gryze Salm noemt ; hoewel
fommigen dien naam in ’t byzonder geeven aan
den Salm met het kromme teken of de Haaks-
wyze Onderkaak, gelyk gezegd is: doch dit
zyn de Mannetjes der voorgaande Soort, zo
onze Autheur aanmerkt. Veeleer fchynt deeze
te behooren tot de Lax-Oring, Lax-Ockel
en Erictis-Lachs. Dus noemt men, in Sweeden,
een kleine Salm, die lang en rank is*
met een dikke en niet zeer Schubbige Huid,
zynde van Kleur Loodgraauw met zwartagtige
Vlakken en eep andere die korter is, met roo-
de Vlakken gefprenkeld.
„ In den jaare 1750, den 2 M e y , onderzogt
„ ik , (zegt gemelde Heer G isler) , de ge-
„ fteldheid van deeze Verfcheidenheden van
i ,, Salm-
(*) Nov. Commtnt. At a i. Petrop. Tom. III. 'p. +17. &c.
(z) salmo maciüis cinereis, Caudse exttemo squali. ART.
Gen. u Syn. 13. Spec. 50. Faun. S m . 307. Salmo cincrews
aat grifeus. Wi l l . p. 193.
d e S a l m e n . ï? 7
„ Salm-Forelkn, die met den hoogften Voor-
, jaars-Vloed in eene dwars.Rivier, welke zig
„ in de Angermannifche ontlaft, gevifcht wor-
„ den. Hun Lighaam was lang en fraai, aan
s, de Staart fpits; de Kop in ’t W yfje kort, doch
V inzonderheid voor aan de Oogen, in ’t Man-
„ netje, langer. De Borftvinnen hadden van
}} 13 tot 15 Ribben, de Rugvinnen, daarte-
„ genover, 13: de Vin aan de Opening van de
„ Nave l, midden tuflchen de Staart en de
„ Buikvinnen, 11 ; de Staartvin ongevaar 30
„ Beentjes. De Kleur was , o v e r ’t geheel,
Loodgraauw, met kleine zwarte Vlakjes,
É als Kruifen, Stippen, Sterren, halve Maant-
je s , enz. digt by elkander geplaatft. Een
„ krom-Salm, o f een Mannetje, dat een mer-
„ kelyk kromme Kin hadt, was de grootfte
„ en woog 12 Mark, hebbende tevens de,
,, Huid dikker en graauwer: de overigen ,vaa
„ 5 tot 8 Mark zwaar, waren altemaal W y f.
„ jes zonder kromming. Een deel derzelven
,. was wat donkerer van Kleur en dikker van
„ Huid , hebbende de Staartvin breeder en
„ meer overdwars geplaatft * en het gehcele
„ L y f een weinig korter. Blanke fmalle Salm-
„ Forellen krygt men even zo groot in de
„ binnen-Meiren van Jemteland als in de Z e e ;
„ doch hun Vleefch is vafter en zy fmaaken
„ niet zo goed.”
Ik zal niet op de naauwkeurige onderfcheiding
deezer Viffchen ftaan blyven: want, gelyk ik
M
XXXVI.
H oofds
t u k .
I.DGSL. VIII. Stuk.