IV. ring onder de Salmen gebragt te zien, indien
Afdeel. zu^ s njec (]oor >t Gezag van onzen Ridder, en
y g j ' toeftemniing van den, Heer Gronovips
§tuk. gewettigd ware. A rtedi hadt 'er een byzon»
sparing. (]er Geüagt van gemaakt, onder den naanx
van Osmerus , die by de Ouden niet bekend
was. Zy noemden deezen Vifch Eperlanus en
Spirincbus of Spirintbus of ook Stincus, dat
van het Hoogduitfch Stint of Stinckfifcb zyne
afleiding heeft. In Vrankryk en Brabant noemt
men hem, nog heden, Eperlany in Engeland en
Deenemarken Smelt o f Smelte , in Sweeden
Nors o f Slom.
Dit Vifchje heeft, zo men w il, dien naara
van wegen zyne witheid, naar Paarien gely-
kcnde. Het wordt aan' de Monden der groo-
te Rivieren, zo wel van Vrankryk als van Engeland,
in ’t begin van de Herfft ; zo ook in
de Zuiderzee, op de Schelde by Antwerpen ,
en elders in Europa menigvuldig gevangen.
Ook vindt men het overvloedig in eenige bin*
nenlandfche Meiren van Sweeden , werwaards
he t, in ’ t vroege Voorjaar, langs de Rivieren
opzwemt.
ie stank. Het gene L innjeus thans van de Spiering ge*
tuigt, is by my een Raadzel (*). Hy hadt in
de
SyJt.Nat. X. Osmetus radiis Pinna Ani feptendedm. ART. Cm.
io. Syn. 2i. Spec. 4s.Faun. Suec.'311. Eperlanus. WlM..p. 202,
Raj. p. 65. Jonst. Tab. XXIV. Tig. 3. Spirinehus. Jonst^
Tab. XLVII. f. (.
(*) Nofter foetidusprurit «uiu Salice lubri 5? Yioli odoi*t3#
Syfi. Mat. E& X. p. 31»,
de Befchryving der Sweedfche Dieren gezegd,
dat ’er twee Verfcheidenhedcn van waren, welker
eene, van de Sweeden Slom genaamd, groo-
ter zynde, niet flinkt; de ander Nors, die veel
kleiner is, een flank heeft als Stront, waar mede
de Straaten te.Upfal, in ’t vroege Voorjaar#
vervuld zyn 5 wanneer het Landvolk ftedc-
waards komt, om deezen Vifch te koopen en
als dan regeeren de Beefkoortfen (*). Arte-
pi heeft gemeld , dat de Spieringen in Maart
en April ryën , en alsdan, in groote veelheid
gevangen wordende, een zwaare Reuk, die voor
. fommigen onverdraaglyk is,van zig geeven ( t ) .
Dit zelfde ondervinden wy ook in onze Spiering
, maar den Violcn-Reuk , die ’er van fom-
mige aan wordt toegefchreeven , zullen
weinigen 'er in waarneemen. Ook komt dc
Spiering by ons zelden in zulk een overvloed \
om doorgaande Koortfen in de Stad te veroot-
zaaken.
Artedi merkt aan, dat de kleine en groote
Spiering, waar van door hem één van drie Duimen
en één van agthalf Duim onderzogt waren
, in geenerley opzigt vérfchillen. De ge-
hcele Kop van boven grysagtig, met kleine
zwarte Stipjes en eenige groenheid daar onder
vermengd, is dermaate doorfchypende, dat de
Herfenen en derzelver Kwabben van buiten
zige-
(*) Tumque Quercene regnanr. Faun. Sutc. p. i i ï ,
( I ) Spec. Pifc, pag. 4 7 .
( 5) WU.L. Ichthyel. Libr. IV, pae. 202.
L D e e l . V U I . St u k . N 3
XXXVI.
H oofdstuk.
Spitring.