rv.
A f d e e l .
X L I I .
Hoofdstuk.
groote Schubben, die over elkander leggen 3
gedekt, zo wel als de Kop, die van vooren
fcherpagtig is , van onderen gekield en dus
driekantig: de Rug en Aarsvinnen , digc aan
de Staart , tegen elkander over geplaatft j
zynde de onderfte Kwab van de Staart langer
dan de bovenfle: de Borftvinnen zeer breed ,
als Vlerken, hebben byna de langte van het
Lyf.
Sommigen merken aan, dat in deeze Viffchen
de Vlerken fpits aan *t end zyn , ’ t welk hun
genoegzaam onderfeheidt van de Vliegende
Poon. Een ander Kenmerk is , dat de Zyd-
ftreep ontbreekt o f over het onderfte van den
Buik loopt. Men vindt ’er, die de Buikvinnen
zo groot hebben , dat dezelven zig ook als
Vleugeltjes vertoonen. De Heer G ronovius
maakt van deeze laatften een byzondere Soort,
o f eigentlyk van de anderen , die de Buikvinnen
zeer kort, den Buik op Zyde niet gekield en
de Onderkaak langft (*) hebben : waar van ’er,
zegt zyn E d ., in de Spaanfche Zee voorkomen
, gemeenlyk vier Duimen lang. De tweede
Soort, die de Buikvinnen langer en den
Buik wederzyds gekield / f ) heeft , is de ge-
woone Vliegende Vifch, die men zo wel in de
At-
Exoccetus Pinnis Ventralibus brevilïïmis , Abdominis
carinis lateralibus nallis : Maxilla inferiore longiore. Zoopb-
Cron. Fafc. I. p. n j . N. 3T*- .
Ct) Exoccetus Pinnis Ventralibus longiotibus : Abdomine
utrimque carinato. ibid, N. 35SAdautifche
als in de Indifche Oceaan , en in
de groote Zuidzee ontmoet, by Rüysch Hüa-
vifch geheten.
De Heet Klein heeft deezen tot de Snoeken
t’ huis gebragt, noemende hem Lucius,
die de Kieuwvinnen zeer breed en zo lang als
’ t geheele L y f heeft ; de Snoet fcherp , de
Onderkaak langft , den Bek Tandeloos ; op de
Rug een korte buigzaame V in , taamelyk digc
aan de Staart, en, daar tegenover, een weinig
kleinere Vin, onder aan den. Buik, kort agtec
de Navel : de Staartvin halfmaanswyze : de
Buikvinnen fmal en lang: het L y f gedekt met
breede Schubben: de Kleur op de Rug zwart-
agtig blaauw, aan den Buik witagtig (*)•
Volgens Gronovios zyn de Kaaken byna _
egaal;de Kop en ’c L y f breeder dan hoog,dik*
t ’eenemaal gefchubd: de Schubben breed, Zil-
verkleur, effen, over elkander heen leggende*
afvallende : de Buik, byna regc en plat: de onderfte
Zyden wederzyds, , digt aan den Buik,
door d e . famenlooping der Schubben gekield.
De Borftvinnen zyn zeer breed en lang t reikende
tot aan de plaats der ageerfte Beentjes
van de Rugvin, op ’t bovenfte der Zyden kort
ageer je Kieuwendekzelen geplaatft. De Rugvin
lang, naby de Staart, weerloos: de Buik-
v innen ver van elkander af, een weinig digter
aaD de Navel dan aan de Kieuwendekzelen»
als
(*) Klein- P ’fc- V. p, Wi N. Si
1,'DISL. VIII. STUK, »
X L I I .
Hóoi?o-
STUK.
Geftalte.
Pi. LXV,
F>&. 4-