IV. aanmaken der Brandenetelen. Evenwel blvkï
XLIX. daar Ult niet 9 dac de Steek Venynig z y , geïyk
Hoofd- LiNNiEUS zegt (*).
STUK. *
0J £ • c+) Stekelbuik met een ge-cogde Band over de
viakkigtf.' Scboudèrefl.
Dat men de Lighaamsdeeien der Viflchen met
die der Menfchen vergelykt, geeft gelegenheid
om er ook Schouders aan toe te fchryven. De
Vlatvjes, die op den band , welke in deeze
Soort over dezelven loopt, zig bevinden, ver*
toonen zig als Oogen. Anders wordt hy enkel
Vtekkige Ojlracion, o f Klootvifch die ruuvv en
gevlakt is, genaamd. G ronovius betrekt ’er
den genen to e , die in ’t Werk van' Seba Zon-
nevifeh geheten wordt, o f gedoomde Zonne-
vifch, waar van wy hier voor ipraken ( f ) ; als
ook de tweede Soort van Crayracion by Klein ;
die wil dat deeze zou zyn de Orchis of Orbis
- vaD Pliniüs, dien fommigen Zee*Haan tytelen.
Ook verbeeldt hy zig, dat de volgende Soort
insgelyks tot] deezen behoore, dien hy noemt
Ojlracion, langwerpig rond, Viertandig, met
korte Stekels overal, uitgenomen aan de Staart
<*>
(* ) A cu le i Abdominis Vencnati p u n g im t , quafi Umcatione .
Syfi. Nat. X. p a g .,3 3 3 .
(4) Xetraodon f t l c ia humerali ocellata. Muf, Ad. Fr U
Diod on ocellatus. O s f e c k Jtin. z z6. Oftracion rtiaculofus’
Abdottune muricaro. h . Scan. 260. Oftracion maculofus ,
, f P f e Und“ F e deniïs cxiS llis- A R T . Gen. M S y n g.j. Or.
bls afper maculofus. W i i l . p. i f ; . r Aj . p . 43.
• (t) Zie bladz. 4S1. H, XXVIII. Fig. j .
(*), De Bontvifch uit. Indie, egter, dien hy
hier toe betrekt , fchynt my grqptelyks daar
van te yerfchillen.
Volgens Nieuwhoff is dezelve omtrent een
Voet lang en zeer dik; van Kleur, zo op het
L y f als aan de Vinnen en Staart bruin, met
bleek blaauwe Vlakken overal zeer digt be-
fprenkeld: de Oogen, welker Appelen geel zyn,
blaauw geringd: het L y f ongefchubd. Onder
aan de Keel hangt een Soort van Krop, die
met ftreepen, naar de Staart toeloopende, fier-
lyk is getekend» De Zydvinnen zyn geel, de
Bek klein naar de grootte van den Vifc-h. De
Inwooners zyn ’er zeer gretig naar, doch hy
heeft iets Venynigs, dat men eerft . voorzigtig
moet wegdoen (f)*
Geen gewag vind ik hier van. Stekeltjes gemaakt
, en de Figuur vcrfchik oneindig van die,
welke ons gegeven wordt van den Klootvifch
van 'Rondeletius , de Ëgyptifche van Salvia-
n o s , die in de Monden van den Nyl gevangen
werdt, zynde byna volkomen Kloot- o f Bolrond.
Ook getuigt Pliniüs van zyn O r b i s , dat
hy geheel rond is, en ’c eenemaal uit Kop be-
ftaat, nagenoeg als de Molenfteenviffchen. . Hy
was niet eetbaar, en werdt, gedroogd zyhde,
met W o l , Katoen öf Zeewier gevuld, en voor
fieraad in de Tempels of Huizen opgehangen.
Dus
( f ) Zóoph. Gr on. Fafc. I. p. 4$. N. 182.
(t) RAJ. Pifc. p. 152.
I.Peel, vin .stuk, Hh 4
XLIX.
Hoofdstuk.
Bontviich.
iKlöptvilch.