XLIV.
H o o f d s
t u k .
VI. S'-rruz.
Krombek,
VII. Sternicla•
Sylbuik.
gedagta Kabinet hadc 5 Beentjes in het Kieu.
wenvlies, de andere 7 : 14 in de Rugvin, de
andere 16 ; 13 in de Borftvinnen, de andere
14; 8 in de Buikvinnen, de andere 7 ; 28 in
de Aarsvin , de andere 24, gelyk ook in de
Staartvin, in welke die van LAGERSTRooMmaaf
21 Beentjes hadt. De Buik is, in deeze, van de
Keel: tot aan de Navel toe, gekield en Zaags-
wyze getand: de Bovenkaak ftomp en korter
dan de Onderkaak. De Buikvinnen zyn klein.
(6) Haring met geelt Vinnen; de Buikvinnen
uitermaate klein.
Deeze, die zig bevindt in *t Kabinet der A-
kademie van Stokholm, is uit Aüe afkomftig,
zegt LiNNiEüs. De Bek is opgewipt; de Bovenkaak
zeer kort, aan de tip geknot; het Ly£
Zilverkleur ; de Buik Kielswyze Zaagtandig.
Hy heeft een groef tulïchen de Oogen. De
Buikvinnen zyn byna onzigtbaar klein, in
het Kieuwenvlies heeft men geteld 6 , in de
Rugvin, zo wel als in de Borftvinnen, ieder
1 7 , in de Buikvin 6 , in de Aarsvin 53 en in
de Staartvin 18 Straalen. In de Borft.en Buikvinnen
is ééne Straal fcherp gedoomd.
(7 ) Haring die geen Buikvinnen heeft.
Dit
(6) Clupea pinnis flavis; Ventralibus minutiffimis. Syjt.
Nat. X.
(7) Clupea pinnis Ventralibus nullis. Syft. Nat. X. Gaftero-
pelecus. Gron. Mus. II. n. i s i. T. 7- £ S- Zóoph. Grart,
rafc. i. p. m .
Dit is een Surinaamlch Vilchje, zeer breed
van L y f enden Buik bultig gekield hebbende,
’ t welk deswegens van den Heer Gronovius
den Geflagtnaam gekreegen heeft van Gafiero-
pelecus; als o f men zeide Bylbuik. Hier van
zyn, byhem, de Kenmerken: het L y f hooger
dan breed, k o r t , zeer famengedrukt, ge-
fchubd, weerloos: de Buik en Borft zeer uit-
fteekende, en uitloopende in een zeer fmalle
Bylswyze o f gekielde ftompe Scherpte : de
Navel in ’t midden van ’t L y f: de Kop kort,
hooger dan breed, ongewapend , ongefchubd:
de Bek aan de tip van den Kop: kleine Tanden
indeKaaken: de Vinnen weerloos; de Rugvin
klein en op ’t end van de Rug: geene
Buikvinnen.
Het Voorwerp , dat de Heer Gronovius
hadt, was 2| Duim lang, blaauwagtig Zilverkleur.
In deszelfs Rugvin telde zyn Ed. 12
XLIV.
Hoofdstuk.
in de Borftvinnen 9» in de Aarsvin 33 en in
de Staartvin aa Straalen. ’t Getal der Beentjes
in de Kieuwenvliezen, als byna onzigtbaar fyn
zynde, hadt zyn Ed. niet bepaald. Onze Aut-
heur, die een dergelyk Voorwerp gehad heeft
waar in hy nagenoeg een zelfde getal van Vin-
ftraalen vondt, geeft ’er twee aan de Kieuwenvliezen
(*)•
(8}
Mffubranï Branchioftega Ofliculis utrinque (fècundum
Mentent Cl. Linnrri) duobus iaftia&a. Ztaphyl. Gron. fafe.
I. pag. 13J.
L D ïïL . VIII. STUK.