IV. en wyken te rug, wanneer zy verneemen, dat
Afdeel, men Strikken voor hun ipant: ook fpringen zy
XLV. wej over betten heen. Men vangtze, de-
H o o f d - . , . °
stuk. wyl zy naar t Aas zeer happig zyn, beft met
Barbui. Hoeken van een Duim lang, die men aan
Touwtjes en door middel van dezeJven aan een
Aalreep vaft maakt, doende Pieren o f kleine
Vifchjes aan de Hoeken. Somwylen worden
zy ook , terwyi zy flaapen of te rufteD leggen
in de S lyk , met den Elger of Vork geftoken,
even als de Paalingen. Jong zynde noemt
menze Barbillons *nf Bermtjes. De gewoone
zwaarte is twee o f drie Pond , en de langte
van een Voet tot een Elle.'
Zeer omftandig befchryft de Heer Klein de
Geftalte , wanneer hy deezen Vifch noemt,
„ Myftus met de Rug een weinig krom o f
,, Mesvormig; van bleeke Olyfkleur; de Schubj,
ben middelmaatig, met zwartagtige Stippen,
,, tot aan den Buik toe , die Zilverkleurig is ,
,, gefprenkeldrhet Onderlyfingedrukt, wanneer
„ de Vifch op den Grond legt (* ) ; dë Snoet
„ uitgeftrekt, de Bek Tandeloos en klein; de
„ Bovenkaak laogft; de Staart gevorkt.” Gro-
Novius noemt hem langwerpige Cyprinus, met
4e Bovenkaak langjl en vier Baardjes aan den Bek.
Zyn Ed. hadt in een Voorwerp, dat hem door
den Heer Amman gezonden was , nagenoeg
even
(* ) Ventre f i l f i l i , fi Pileis projeólus. Pifc. Mijg. y . p ,
«■ f. N, $,
even veel Vinftraalemgevonden als in onze Ri-
vier-Barbeel; te weeten io in de Rugvin, 17
in de Borftvinnen, 9 in de Buikvinnen, 8 in
de Aarsvin en 17 in die van de Staart. De
Kleur van ’t zelve was witagtig, zwart gevlakt,
en die der Vinnen rood, ook met. zwarte Vlakjes.
In de Rugvin , die regt' tegen de Buikvinnen
over ftaap, heeft deeze Soort de derde Straal,
aan de agterzyde, Zaagswyze getand en fte r k ,.
zegt Gronovius ; ’t welk anderen töefchryven
aan de tweede, die de langfte is o f grootfte,
volgens WiLLouGHBY. De drie voorfte Straa-
len zyn niet met de anderen famengevoegd.
Hy heeft de Aarsvin ftomp; de Staart breed»
gevorkt, met fcherpagtige Kwabben:’ de Zyd-
ftreep is regt en loopt midden door de Zyden
heen: de Bug niet verheven: de Buik uitpui*
lende plat (*).
De Barbeel is blank doch week van Vleefch,
en wordt niet gegeten dan oud zynde, als wanneer
hy een goed Voedzel geeft. Men ftoofï
o f braadt hem , en maakt ’er een Ragout o f
andere Geregten van, die door de bygevoegde
Speceryën zeer fmaakelyk zyn , en mooglyk
daar door dienftig worden voor ’t Kolyk, waar
te*
(* ) Dit laatfte wordt opgehelderd door Willoughby.,
Scanneer die zegt : de Buik is plat, zodanig , dat de Vifch.
yoorover op denzelven gelegd . iïiet den Bek aan de Grond
raakt; gelyk alle overigen miflehien , die op den Grond zij
«nthouden. Libr. IV. Gap. J*.
i.deel.yüi,$Tv£ Z 4
XLV.
Hoofdstuk.
Barbeel.