D E K A R P E R S. 379
Tanden in de Keel overeenkomftig en tot IV.
„ Kaauwen dienende (*). ^x l v **
Hec Kaauwen, hebben wy gezien, wordt in HooF^.
de Viflchen in ’t algemeen ontkend , en inder- stuk.
daad die Beentjes, aan den ingang van‘de Rob,
fchyrien daar toe zeer kwaalyk geplaatfl: te zyn.
„ Tanden heeft de Karper n ie t, zegt W i l -
„ l o u c h b ï , doch in plaats van dien lieekt in
„ ’t Gehemelte een plat en elfen , driehoekig
„ Been, waar tegenover hy , om laag , twee
„ingekorven Beentjes heeft, die naar de Keel
,, toe gekromd zyn. G esnerus befchryft dee-
„ ze Beenderen dus. In ft midden van de cm-
„ gekromde Kaak zyn v y f Tanden, byna fa-
,, mengehoopt als Klieren, in plaatzing en
„ grootte ongelyk, drie taamelyk groot, twee
„ kléin, zeer hard, hol; met de bovenfte Op-
„ pervlakce breed of plat; Homp, maar ruuw
„ door zekere ftreepen.' Een van allen , eg-
j, ter, is witter dan de overigen, en heefteen
„ gladde Oppervlakte, met een zeer korte fpits
„ getopt ( ‘t}.” Monfr. Petxt merkt ten op-
zigt van deeze Tanden, die hy afbeeldt, wel
uitdrukkelyk aan , dat dezelven onbeweeglyk
zyn ( I ) , en dus tot Kaauwen zeer ondien-
( * ) Sun tofficula fuperae dentibus fauciüm refpondentia
& manducationi iiifêrvicutia.. Zo'óph, Grm. F-alc. I. p. 103.
( I ) W lL L . Pi/i; h ibr. IV pag. 241.
( I ) Mem. de l'A ca i. Royale des Sc. de 1 73 3 - PI. 21. p.
?°9. r t ■ ■'
I .D E E t . V I I I . STUK.