XLV.
Hoofdstuk.
Kquing van
Afterling.
XXIV.
JVimba,
zeer naauwkeurige Afbeelding daar van gegeven
(*), die wy gevolgd hebben.
G ronovius noemt deeze Soort , Cyprinus 9
die langwerpig is en Spilrond, mei; de Onderkaak
langrf, de Rugvin tegen de Navel over,
de Staart halfmaanswyze Zyn Ed. heeft
jn de Rug- en Buikvinnen geteld 9 , in de Aarsvin
22 Beentjes. In deeze Vin vondt A r t e d i
’er 21, en dit getal van Beentjes onderfcheidc
den Afterling van de vdorgaanden grootelyks.
Evenwel is ’er een Verfcheidenheid, die door
de Waverveenfche Viffchers Koning van AJier-
ling geheten wordt , en fomwylen maar 18
Beentjes in de Aarsvin heeft, volgens wylen
den Ouden Heer J. F r . G r o n o v iu s . Te AJr
phen. nii'-c ver van Leiden , vangt men dee-
zen Vifch in de Maand Auguftus overvloedig.
Hv heeft de Aarsvin en de Buikvinnen zeer
wit (I).
(24) Karper met de Aarsvin van vierentwintig
Straaien, de Snoet als geneusd.
Het groot getal der Beentjes in de Aarsvin
onderfcheidt deeze Soort van de voorgaan den,
in
(*) Pifc. Mltc. V, pag. (58. NT. 1(5. Tab. XVIII. £g. 3.
( f ) Zoöph. Gron. Fafc. t. pag. 106. N. 336.
( 4) Uiigez. Verhand. I. Deel ,'blnd'Z. IJ8. '
(24) Cyprinus pinna Ani radiit viginti quatutr, roQro
nafifotmi. Faun. Suec. 32«. Cyprinus Roftro Nafifbrmi,
Dorfo acuminato , pinna Ani Officuloram viginti quatuoï,
ART. Gen. 6. Syn. 14. Spec. is .
in dit Gefiagt; als ook van een Vifchje van den
zelfden mam, Wimba naamelyk, datinsgelyks
in de Meiren van Sweeden voorkomt, en bovendien
de Kentekenen van den Salm neeft.
De overige Vinnen komen, in ’t getal van
Straalen , zeer naa overeen : wanc de Borftvin-
nen hebben 16, de Buikvinnen 10, de Rugvin
II en de Staartvin 19 Straalen. Het is wel zoet,
doch week eo van weinig Smaak, Artedc
heefc ’er een, van by de elf Duimen lang,
ontleed.
(25) Karper met de Aarsvin van zes en twintig
Straalen, den Bek overal bezet met Maaltanden.
Door den Reiftogt van Doktor Hasselquist
is deeze Vifch uit den Nyl bekend geworden,
dien de Arabieren Kalb.El Bar, óat is Zeehond
noemen. De Doktor hadt hem by de Zee-Braafems
gevoegd, doch niet alleen de gedaante en Kfcpur
van de Karpers, en flegts drie Straalen in het
Kieuwenvlies te hebben , maar wel inzonderheid
de plaatzing van de Bnikvinnen, veel verder
agterwaards dan de Borftvinnen, brengen hem
tot deezen Rang , hoe zeer de Tanden naar
die der Zee-Braafemen gelyken. Om dat onze
Autheur ’er geen Vetvin aan vondt, heefc hy
hem thans van de Salmen ook afgezonderd,
waar toe hy natuurlykft te betrekken fcheen.
De
( i s) Cyprinus pinna Ani radiis viginti fe x , Oredemibui un-
dique Molaribus. Sy/l. Nat. X. Salmo denttó, Hasselc^.
her. 395- [+ï7-]
LD eel. VIII.St u k -, Ee 4
JV.
A fdeel.
XLV.
Hoofdstu
k *
xxv.
Dgnttx,
Getand?,