IV. „ die Mannetjes, welke vervolgens,in deRy.
A f d e e l . tyd, te gdyfe met het Wyfje hunne Hom
X L IV .
H o o f d s
t u k .
„ loopen laaten.
„ Op even de zelfde manier is ’t ook gele;»
„ gen met zekere 'Schooien van Mannetjes on.
„ d e r de Haringen; dat, naamlyk een klein
„ School van grooter en vetter Mannetjes, die
„ loopende Hom hebben, een of twee Dagen
„ vooruit gaat: maar hier uit volgt niet dat de
„ W y fje s nakomen om de Hom op teeeten
„ en daar door de Kuit te bevrugten, gelyk
„ van fommigen zig ingebeeld worde (*). Van
,, de Haringen weet men ten opzigt Van de
„ Voortteelhng, niets meer; dan dat de Hom»
,, mers en Kuiters, in een oogenblik, tefamen
„ het Water troebel maaken.”
Kentekenen Omtrent de nadering van den Haring en dat
-enwoordi ^y digt by Land z y , hebben de Viflchers zer
kere Kentekenen, zo de Heer 'G isler meldt;
waar onder opmerkelyk is , dat deeze Vifch
door . Storm en Onweer naar den Oever ge-
dreeven wordt, zynde de befte Vifïchery altoos
aan die Zyde van de Z e e , daar de Wind tegen
aan valt. Men vindt heffl, in Stormagtig Weer»
menigvuldig op plaatfen, daar hy ’t geweld der
Golven ontwyken kan; gelyk op Zandbanken
tuffehen de Klippen en Schorren, in Bogten,
Inhammen, Kreeken en Monden der Rivieren:
ja , na een zwaaren Storm, is hy zo vermoeid*
dat.
be id der
Haringen.
( * ) Z ie b la d z . 1 + 7 , 1 4 * .
dat veelen op het Land gefmeeten worden. De IV.^
Meeuwen, Lommen, Labben, Duikers en an- Afdeel.
dere Watervogelen, toönen door hunne komfte
ook de tègenwoordigheid van den Vifch aan. ÏTuk.
Als de Zeehond zwemt en fnuift, zo flingert
en fmyt hy de Haringen, hoog in de Lugt, den
Meeuwen toe , die zig al fchreeuwende rondom
hem verzamelen; ’t welk een aartige Vertoo**
ning maakt.
Nog vafter bewyzen dat de Vifch ’er z y , ont- HunM*ai-
leent men van deszelfs loopen en fpringen,^
waar door hy zelfs uit her Water fchiet; zo
. dat men hem, op een grpoten afftand, kan zien
glinftereD. De Naaldvifch, die men in ’t Sweedfch
Hafe-Nahl noemt, fchiet menigmaal ook zo in
de hoogte, doch men kanze van de Haringen
wel onderfcheiden : want zy plompen op en
neder, gelyk de Vifch der Binnenwateren, ’c
Gebeurt dikwils, dat een geheele Haringberg.
uit het Water ftygt, en zig als een groot Schip
in de hoogte verheft; zynde het, al ware een
Storm op handen , alsdan Stil W a te r , dat
met een wit Schuim bedekt is, ter Plaatfe waar
de Haring óp die wyze pafleert. Indien de
Vifch, by (lil We e r , Lugtblazen opgeeft, als
van kookend Water, zo zeggen de Viflchers,
de Haring maalt. Is dit 'Maalwerk fyn , zo gaat
hy dikwils in de diepte tot v y f , zes en tien
Vadem: is: het grof als Érwten , zo maalt
hy boven in ’t Water. Hoe fynep Meel zo
veel te beter. Dit Meel Raat niet meer dan
I .D E l i . V H I .S T V K . een