en door middel van Steeken, den geheelen
, Winter gevangen, op plaatfen, daar het Y?
„ bekwaame Openingen gelaten heeft (* *(§).
Het opzwemmen der Rivieren, door de Sal-
men en dergelyke Viflèhen meer , gefchiedt,
gelyk wy reeds gezien hebben , om Hom en
Kuit te fchieten, dat is, tot de Voortteeling (t)*
Van deeze is, volgens de Waarneemingen van
den Heer G rant , elders reeds omftandig ge-
fproken ( | ) . By het gene daar van gezegd is,
ten opzigt van de ViiTchen in ’t algemeen ( „ ) ,
zal ik hier nog de Waarneemingen van Stel-
lerus , in ’ t Land van Kamtfchatka , op dq
Salmen in ’t byzonder, te berde brengen (§).
IV. „
A fd e e l .
XXXVI.
HOOFDSTUK.
Hunne Fasting.
„ i . Heb ik , (zegt die Autheur) in ondiepe
plaatfen waargenomen, dat de Mannetjes en
W y fje s , door onderlinge wryving der Buiken:,
de nitvloeijing van Hom en Kuit bevorderen
: 2. dat zy elk op zig z e lf | door
wryving tegen Steenen , het zelfde doen:
3. dat de Mannetjes, in January en February,
de Wyfjes jaagen en , doorMinnedrift aange-
fpoord, voor zig uitdryven; doch in tegendeel
de W y fje s, met veelerley omwegen, hun
(*) Zelden brengt hy by ons den. Winter over, gelyk hy
doet in Jt Meir Siljan van Dalekarlie, en verandert dan veel
van gedaante: zegt Linn/EUS Faun. Suec. p. nis,
( t ) In ’t VII. STUK, bladz. is.-
Uitgezogte Verhand. IV. D. bladz. 23 S.
-(*) Als boven bladz. 18.'
(§) Nov. Ctmmint. Acad. Petrop. Tom. III. p. 40Ï,
„ tragten te ontwyken. Dus heb ik ook waar- IV,
„ genomen, dat de Mannetjes de Staarten der
” Wyfjes met de Tanden vatten, en dezelven HooFD.‘
, . zo ftyf valt houden door zekere Welluftige s tu k .
„ begeerte, dat de Staart niet alleen van Vel
„ beroofd, maar de Beentjes van de Vin zelfs
„ afgebeeten worden. 4. In de Rivieren wordt
„ ’s Winteis waargenomen, dat zy in eensge-
„ zindheid op de dieper plaatfen leeven; zo
„ dat de een zo digt tegen den ander aan ge-
„ drukt worde, als o f z y , door Men£chelyke
,, fchranderheid, op zo veel liniën of ryën
„ waren gefchikt. Buiten twyfel doen zy in ’t
„ diep der Zee even ’t zelve o f herhaalen, door
„ de ingeeving der Natuur, het gene zy onder
,, in de Zee gewoon waren te doen, in de Ri-
,, vieren. Hierom is ’t waarfchynlyk, dewyl
„V iffc h e n , van eenerley Soort, onder de
„ Wateren, een zo langduurigen tyd in gezel-
,, lige gemeenfchap doorbrengqn, dat zulks niet
„ gefchiede om elkander te verwarmen; dewyl
„ zy altoos, gelyk de anderen, op ’t Gevoel
„ koud zyn , maar wegens zekere Veneriaale
„ zoetigheid,, welke zy uit dit onderling Byjlaa-
» pen * genieten ( *> ” | ^
Een merkelyk verfchil is ’er over den tyd der Tydder
Voortteeling. Sommigen hebben gewild, dat Voorteeiing
„ zulk?
(*) Zie hier het onderling Byjlaapen der Viflchen , waar van
in ’t voorg. VII. St u k , bladz. i8 , gefproken weidt, en dat
men ook byleggen zou kunnen vertaalen, verklaard, . Het al-
gemeene,dat hier vooraf gaat en op volgt, in de Jetcrsb, Verhandelingen
, is aldaar voorgedragen.
L D e e l . v u l s t u k .