XXXlV.
H oo fds
t u k .
Inwendige
Deelen.
„ aldaar iosgelyks, op een goeden V^ngfl ho-
„ pende, hunne Netten fpannen, . r in zy
„ niet zelden den Meirval vinden.” By de
Ontleding van deezen Vifch, heeft zyn Ed. de
inwendige deden dus gefield bevonden.
De Huid was, door middel van de Spieren,
zeer digt gehegt aan een Vetrok, driemaal zo
dik en vol van Olicagtig Vogt, maakende dus
de Huid zeer beweeglyk, De Zwelgpyp, groot,
ruim en rimpelig, hadt in de opening van de
K e e l, onder en boven, twee rondagtige ruuvve
Beentjes; doch het Gehemelte was glad. De
Rob was weinig ruimer dan de Zwelgpyp, en
hadt , aan ’t Portier , geen. byhangzels, loo*
pende uit in taamelyk ruime Darmen. De Kieuwen
waren , inwaards, gewapend met lange
Stekels. Het Hart, van Kegelvormige figuur*
hadt één Oor, dat half zo groot was. De L e ver
hadt een groote Kwab, die aan de Slinkêr
zyd e , en van boven, de geheele Rob en Zwelg,
pyp dekce. De Galblaas was langwerpig: de
Lügtblaas, aan de voorfle Ribben van de Rug
gehegt, flrekte zig over den geheelen Buik,
en hadt een Kanaal, dat taamelyk wyd was,
uitkomende in de Zwelgpyp. Maar ééne Nier
hadt de Vifch, maakende een driehoekig Lig*
haam, van hetwelke, door het Buikvlies heen ,
Bloed- en Zaadvaten naar de Zaadblaasjes ge-
bragt werden. Decze laatften, gemeenlyk de
Hóm genaamd , waren langwerpig , en liepen
lang* den Endeldarm naar de Navel voort , alwaar
o E M £ I & V A L L E N. IOJ
waarz y , tuffchen dezelve en de Aarsvin, ein. IV.
digden in een Schaft van anderhalf Duim langte
{*). H oofd-
Het Voorwerp, door dezen Heer onderzogt, stuk.
hadt de langte van vier Voeten en de zwaarte
v a n vierentwintig Ponden, Amfterdamfch Gewigt.
Men moet zig verwonderen, dat hy ’er geen
Tong in vondt, daar de Heer Osbkck z e g t :
de.Tong is breed, d ik , g la d , kort e e n ’weinig ge-
JplitJi. Ook fchryfi W il l o u g h b y ’er een Tong
aan toe, die van het onderfte des eks niet
afgefcheiden was. Artedi hadt dien Autheur
daar in qagevolgd. Allen komen zy daar in
overeen, dat de Huid ongefchubd z y , en hierom
is deeze Vifch, de grootfte der Zoete Wa-
teren, zo L innjeus aanmerkt; voor de Jooden
een verbooden'Spyze ( f ) . By dej griftenen,
in tegendeel, wordt hy, op fommige plaatfcn,
beter dan Salm geagt ( | ) .
(3) Meirval met ééne Rugvin, van vyf Slraa-
Jen 3 en agt Baardjes aan den Bek. Ruuwe. On-
(*) Hier door fchynt de Waarneeming, bladz. 15 gemekT
dat fommige Viilchen uitwendige Teeldeelen hebben , tegen
het gefielde van Linn.eus en Buffon beveiligd te worden.
Cf) Vetgelyk bladz. 99 > in t voorg. STUK.
( I) Zie de Redend. Hiji. of Tegenw. Staat van Duitfch-
land, bladz. 3 alwaar, onder den naam van Schalden, een
taamelyk goede Afbeelding daar van gegeven wordt.
, (3) Silurus pinna dorfali unica, radiis quinque, cirri* ofto.
Syft. Nat. X. Afpredo. Amcen. Acad. I. p. 311. T. i+.f-
j . GaoN. Muf. i. n. Batrachus. Kl e in . Mijf. V. p.
ïd. T- 4» f- s. „
j, Peel. VIII. Stok* G 5