i
XLV.
H oofdstuk.
Rivier-Harder.
gedekt met groote Schubben, en, behalve op
de Rug, t’eenemaal Scbemer-vvit of Zilverkleur 9
met de Kieuwendekzelen inzonderheid zeer
gl in flerende. De Rug was vaal, en de Vinnen
altemaal w i t , doch fommigen zwart gerand.
Het Voorwerp hadt de langte van een Span (*}.
Van den Rivier-Harder heeft W h.loughbï
drie Soorten gezien, te weeten; de G c ir d o n
der Franfchen-, die van de Duitfchers, 2egt
b y , Schwal genoemd wordt: de Dard, dien
zy Laugelen hëeten , en deezen, genaamd Has.
Ie of Hafeler, waarvan de grootften naauwlyks
een Pond zwaar, en langer dan een Voet zyn»
zeer fmaakelyk doch vol Graaten.
Volgens het getal der Beentjes van de Rug*
en Aarsvin zou tot deeze Soort eigentlyk die
behooren, welke de Heer G konovius in de
Rhyn by Leiden vóórgekomen is , ea van zyn
Ed. genoemd wordt langwerpige Cyprinus, m e t
de Kaaken omtrent gelyk, de Rug regt, de Staart
geknot en de Rugvin tegen de Buikvinnen over»
Alle de Vinnen zyn roodagtig, maar de Staart
aan ’t end en de Rugvin zwart gerand. In de
Rug- en Aarsvin van deeze telde hy i o , in de
Buikvinnen 9 , in de Bor ft vinnen 18 en in de
Staartvin 19 Straalen. Zeer zelden zegt hy»
komt deeze by ons elders voor ( f ) .
(14)
(* ) Zie de Befchryving en Afbeelding in de Uitgezogtt V«r~
itmielinftn. I. DEEL, bladz. 576. PI. IX.
Zïóph, Gron, Fafc, I. p. leS. N, 33 5.»
Karper' met de Aarsvin van elf Straalen
en de Kinnen wit. *
Langwerpige Cyprinus, met de Qogkrin-
gen ( * ) Zilverkleur, de Vinnen witagtig , en
die de geftalte van Vqprn heeft, met tien
Straalen in de Aarsvin; hadc Artedi deeze
Soort getyteld, welke men Grislagine te Augs-
burg noemt, zynde een Soort van. Rivier Govie
o f Grondel. Men geeft ’er in dat gedeelte van
Sweeden, ’t welk Angermannie heet, dennaam;
van Stamm , in Dalekarlie dien van Strafling»
en elders dien van Ruda aan. W y zouden hem,
vólgens den Hoogduitfchen naam, Gryzert
kunnen heeten , niet Witvifch, gelyk de twaalfde
Soort.
Dat men deezen zelden in onze Rivieren
vindt, hadt G ronoviüsgemeld ( f ) ; doch thans
fchynt hy hem niet te erkennen onder de Vis-
fchen van Nederland (j.). Artedi merkt hem
aan , als een Rivier- en ^ee-Vifch, die in ’c
midden van Mey o f omtrent Sc. Eriks-Dag,
voort
(14) Cyprinus pinna Ani radiis mdeciht , piriïjis aibentibus.
Faun. Suec. 3 i j . Cyprinus oblongus', iride Argentea, pinnis
aibentibus. Ar t. Gtn. 5. G r o n .- Mas. tl. n. 148 •• Cypcuiuj
obkmgus, figara B-utili, pinna Ani ofliculornm desent. ART.
Syn. 5. Spec. n . GrislagineAiigu&e d iilu s , Gobii JFluviacili*
Species. W iL L . p. 2.63. R.AJ. p. i i 3-
(*J Niet de Oogappel, gelyk men ’t woord Iris vertaald vindt
Uitrez. F ’.rhani. I. De e l , bladz. 3 31 ;• alwaar men hem
J/Fïtvis noemt. - ’ -
(|J Mus Icbt. II. N. 148. HaroitiyeniruLinnoilfis Fluminibus-
( i j Act. Helvet. Vol. IV.
IV.
A fdeel,
XLV.
Hoofdstuk*
x iv .
G rislagint.
Gryzert.