H
spa
I
ÏWë
Üft
&i
( io ) Salm met de Rug Goudgeel, op ’t Lyf
geele Vlakken, de Staart gevorkt.
IV .
A f d e e l .
XXXVI.
H o o f d - Deeze, die men in ’ t Gebied van Trente
STUK.
Salmarino o f Salamandrino noemt, oordeelt Ray
X
Saimarixus.gcen andere Soort te zyn dan de gemelde
Berg- of Goud-Forellen, De Befchryving van Sglmaxiiio.
Salvianus, naamelyk, komt in alle opzigten
nagenoeg overeen. Even als die om ’t Meirde
la Garda in Lombardie woonen hunnen Car-
pione, zo honden die van Trente den Salmari-
no voor den uitmuntendften , niet alleen van
alle Rivier- maar ook van alle Zee-Viflc hen , en
miffchien heeft hy daar van den naam gekree-
gen. ’t Is een Rivier-Vifch, die op ’t hoogfte
twee Pond zwaar wordt, onthoudende zig in
de koelfte en Steenagtigfte Rivieren, doch niet
in allen even wel. Hy komt voort in een Rivier
van zekere plaats , gemeenlyk Valdenen
genaamd , omtrent twintigduizend Schreeden
Van Trente a f , en in een andere by Briflana ,
eenszovervan gemelde AartsbilTchoplyke Stad,
alwaar zy menigvuldig!! voortteelen. In ’t Voorjaar
paart deeze Vifch, doch baart in de Z o mer
, omtrent de Stcenagtigfte plaatfen, Hy
leeft van Vifchjes , en , by gebrek derzelven,
ook van veelerley vuil en flibber, dat in dc
ftroomende Wateren groeit, Hy zwemt niet
zo»
( io) Salrrto Doifo fubro; AlacuLis luteis, Cauda bifUrcata.
a r t . Syn. Z+, Sabaaiinus. SALvi&tf. f. 102 & zei, b. f.
17,
ZO zeer Schoolswyze en wordt zelden in groote IV
menigte gevangen. Verfch gegeten is hy met
taay of flymerig maar broofch, en op allerley HooFD_
manieren kan men hem toemaaken, zynde al- s t u k .
toos even fmaakelyk (*)
( 1 1 ) Salm met de Zydjlreepen opwaarts omge- Umbla.
krom4 en de Staart gevorkt.
Thans komt de Eerfte Umbla die men, volgens
de Ouden, in fommige Meiren van Swit-
ferland en Italië vangt , nog op ’t laatll te
voorfchyn. Dezelve wordt gezegd fomtyds de
grootte van twee Ellen te bereiken : anderen
hebben ’er gezien van twintig Duimen. Dat
de Zydftreep opwaarts gekromd z y , terwyl die
in dc anderen regt i s , zal ’ t voornaamfte kenmerk
tot onderfcheidiDg van de Salm-Forellen
uitmaaken.
I I . A f D E E L I N G .
Die de Rug- en Aarsvin tegenover
elkander hebben.
(12) Salm met den Kop doorfchynende en ze- xn.
i i T ' , | Eperlanus.
ventien Straalen in de Aarsvin. spiering.
Zeer ongerymd zou het fchynen , den Spiering
( * ) Cmtiiri factie potefl, &*, quovis modo condialur, fu a v h -
fimus femper eft ^ zegt SALVIANUS.
(ij) Salmoj lineis lsteralibtis furfum recurvis, Caudi bifcr*
c i . ArT. Gen. 13. S y n .z s . Umbla prior. WILL. p. 195.RA
p. 'S4. tlmbU minor prior. JONST. Tab. XXX. N. 2.
(12) Salmo Capitc diaphano , r adiis pinns Ani feptendecim»
I . B E E f V IU . St u k , M 4 Syfi,