XLV.
H o o f d »
s t o k .
374 « B E S C H R Y V I N G VA N
dom genoemd heeft, zyn de WaarneemiDg van
voorgemelden Monfr. Petit le Medecin niet
ontglipt. Hy merkt aan, dat de Karper die,
mooglyk onder alle Viffchen, allergroot!! heeft
naar reden van zyn grootte. Men vindcze
bruinft in oude Karpers, zegt hy; doch ik weet
niet of ’t Gevoelen van Rondeletius niet aan-
neemelyker z y , die in de Jongen de Schubben
bruiner, en geelagtig in de Ouden vondt. Iu een »
fcelfde Karper zyn bruine , geele en witte Schubben
Geftalte»
waargenomen. De Kleur van den Vifch hangt
niet van die der Schubben af,ge lyk wy ggsien
hebben , maar van zekere Slymigheid der
Huid (*). ’t Is aardig om te. zien, hoe regel»
maatig dezelven op ’t L y f gefchalied zyn , o f
over elkander leggen ,- gelyk de Schaliën van
een Leijen Kerkdak.
Ten opzigt van de5 uitwendige Geftalte zal
ik , wederom, niet uitvoerig z y n , in deezezo
bekende Viffchen. In de Telling der Vinftraa-
len vindt men ook geen groot verfchil met de
voorgaande Soort, alleenlyk de Rugvin uitgezonderd,
in welke 24 Beentjes waren, volgens
L inn^us; in de Borftvinnen 1 6 , in de Aarsen
Buikvinnen 9 en 19 in de Staartvin. G ro-
novius hadt in de Rugvin van onze Karpers
maar 1 1 , in de Borftvinnen 14, in de Aars- en
Buikvinnen 8 geteld; doch eene Verfcheiden-
heid daar van, zegt zyn Ed.,hadt in de Rugvin
' ■ 23
(* ) In ‘t voorg. V I I . S T U K , bladz. 3ö .i
®3en in de Borftvinnen 17 Straalen (*). Waar- VI.
fchynlyk zal de eerftgemelde de Rivier.Barbeel AfDeel
o f Barm geweeft zyn. Thans fpreekt zyn Ed,
van de Geftalte der Karperen dus. s t u k .
„ De Kaaken zyn egaal, vier Baardjes aan
s, den Bek, waar van twee aan de Zyden van de
,, Bovenkaak en twee aan de hoeken van den
,, Bek- De Rug is flaauwelyk verhevenrond.
,, De Rugvin , die zeer lang i s , loopt van te-
, , genover de Buikvinnen tot aan de plaats te-
, , genover de Navel: de Staart is gevorkt: de
,, Zydftreep, regt in ’t midden der Zyden, on-
„ afgebroken, van de Kieuwendekzels tot aan
„ de Staart, zig uitftrefekende.” Het derde
Beentje , zo wel van de Rug- als Aarsvin,
is met Haakjes gewapend, volgens Artedi, ’e
welk zyn Ed. ook als een Kgnmerk aanneemt (Jf),
K lein fchryft ’er eene bruine Rug aan toe. ’ t Is
zéker., dat de Oudften geelagtig zyn , ja fom-
iijigen zeer geel.
, De liftigheid der Karperen, om de Strikken, vangft.
die men ze fpant , te ontkomen , hebben de
Viffchery daar van eenigermaate moeielyk gemaakt.
Indien ’er veel in een Vyver, Vaart of
Sloot zyn , kan men ’er egter, ’t zy .met Schakels,
Zegens o f met Schepnetten, genoeg van
vangen. In de Molen togten van onze Meiren,
heb ik gezien dat ’er met een Schakel , in één
z e t, wel vyftig gevangen werden. Z e lf heb
ik,
(*) Muf. Ichthyol. Tom. ï. p. f . N. 19.
f t ) Zo'óph. Gronov. Fafc. I, p. 104. N. 3 jo.
j.ds£i , vulstuk, Aa 4