XXX. Hoofdstuk.
iv .
Cordyla.
Weftindifche.
PI. LXIII.
Fig. 3-
waargenomen* VolgeDS W illoughby was dé
Navel meer dan twee derden der langte af van
’t end van de Snoet.
(4) Makreel met tien bajlaard - Vinnetjes, di
Zydjireep geharnajl.
Makreel, die de Zydjireep krom en met Beeni■
ge plaatjes gebarmji beeft, het L y f breed en dun,
wordt deeze van, den ouden Heer G ron ov iu s in
de Verhandelingen der Koninglyke Akademie
van Upfal in Sweeden , getyteld. De jonge
G ron ov iu s betrekt daar toe den Salkotoci den
groenen jforamgs-Vifch, en den Dondioe-Vifeh;
van alle de welken men de Afbeeldingen vindt
by Valentyn : als ook den Saurus, die Zilverkleurig
is , hebbende de Kieuwendekzelen we*
derzyds met een zwarte Vlak en de Vinnen geel-
agtig, van B rowne in de befchryving van Ja-
maika opgetekend (*). Het is zekerlyk de
Guara tereba der Brafiliaauen , die van Ra y ,
onder den naam van Trachurus, aldus befchree«
ven woedt.
De Vifch wordt zeven o f agt Duimen lang,
heeft den Kop ftomp, de Oogkringen Goudkleur*
In de Bek zyn zeer kleine Tandjes. De
Staart
(4) Scomber pinnulis decem , linea laterali loricata. Syft.
Nat. X. Scomber linea laterali curva, tabellis OlTeis loricata,
Corpore lato & tenui. Gron. AU. Upf. 1744-1750. p. 3«.
Guara tereba. MARCGR. Br af. 172. Trachurus Brafilienlis.
R.AJ. Pifc. 93.
Ötdart is gevorkt. Van de KieuWen af lóópt
een Streep naar’t midden van den Vifch, die
vervolgens fehuins neergaat en regtuit ftrekt tot
aan de Staart: Deeze laatfte helft van de Streep
is gewapend met haakjes die agterwaards ge^
keerd zyn j en wederzyds bekleed met kleine
driehoekige Schubbetjes. De Kleur i s , op dé
Rug en Zyden, tot aan de Streepen toe, uit
den GlaSgroenen blaaüwagtig, voor ’t overige
ivitagtig met een Goudglans : de Buikvinned
zyn wit t de overigen benevens de Staart, Goud*
geel;
In de Befchryving van Seba(*) wordt getiteld^
dat de Aarsvin van deezen Vifch 19 of 20 Straa-
len heeft. Dit komt weinig overeen met de
Tellingen van gedagten Dr. J. Fr. G r o n o v iu s *
die ons opgeeft ih de Rugvinnen 7 , 9 , (daar
die van Seba ’er 22 in de agterfte hadt; ) iü
dé Borftvinnen 15 , in de Buikvinnen 6, in
de Aarsvin 2 , 14 , in de Staartvin 20 Beentjès.
Die van Seba hadt ’er 11 in de Borftvinnen.
De meëftfe overeenkotnft fchynt plaats te hebben
in de gedoorndheid van de Zydftreep, en
ïü de Kleur.
(5) Makreel mei geen bdflaard-Vinnetjes, die
een neerleggende Doorn op de Rug beeft.
Dé
(*) zie ’t III. Deel van Seba. Pi. XXVIII. N. 3 • p. 74.
(s) Scomber pinnulis ntillis fpini Dorlali recumbente*
Syft. Nat. X. Scomber Üorfo dipterygio , Ofliculo fecundo
pinnx Dorfalis fecund* altilfimo. Art Gen. 32. Syn. 51.
'ScOntber Adfeenfionis. OSbeck hér. iy>6. Glaucus prirtiUs.
RAJ. p. 94. Glaucus primus aut fecundus. WlLL, p. 297*
I.De el . VIII* Stuk, E
tv. ArnF.EL.
xxx.
HoOFÖi ’
STUK.
V.
Glaucusi
Blaauwe,