2g a a n t e k e n i n g e n
Bladz. 3 56.
In de cflderfte Regel van de Aantekening (voer') LXXXVI
fLeesX’AX YU Decze Fout is ontdaan uit het Werk van A r -
tbdi , alwaar Tab- 86 , f ig . 6 . van Jo r n s t o n aangehaald
wordt. Men dient alles na te zien!
Bladz: 375.
De waarfchynlykheid , waar van ik boven aan die Bladzy-
de fpreek, is afgeleid uit het getal der Vindraalen; inzonderheid
in de Rugvin: dat al te veel fchynt te verfehillen,
in eene zelfde Soort. Ik- wil daar niet mede te kennen gee*
ven, dat men thans den Barbeel of Barm voor een Karper
houde-, daar hy door de langwerpigheid en door de ongelyk-
heid der Kaaken van verfchilt, gelyk de Heer Gronovius
te regt aan merkt.
Bladz. 381.
Het onderzoek van onze Grondeltjes heeft my geleerd,
dat dezelven naait overeenkomen met het Vifchje , welk<de
Heer G ronovius in het Gefiagt der Karperen befchryft, en
noemt C yprinus die gevlakt is met de Staart geverkt en we der-
Zyds een Baardje aan den beek van den Bek: doch de zelfde
zwaarigheid blyft, ten opzigt van *t;getal der Vindraalen,
’t welk van de Telling van A r ted i zeer verfchilt en naait
overeenftemt met dat van onzen Landsman. Ik vind de
Rug- en Staartvin gevlakt, e*n de Kaaken egaal, doch'de
Staart niet met ronde maar fcherpe punten, en de mynen
hebben een Doorn onder ieder Oog; ’t welkze naar den
Doorn-Grondel, bladz. 96, zou doen gelyken. Ik tel
ook in de Staart 18 Beentjes, maar het getal der Straalen
yan.de Rugvin verfchilt bylter veel, met dat van den Doorn-
Groaflel^ die zes Baardjes heeft.
E N B Y V O E G Z E,L S. *9
Bladz. 383.
Ik zie met verwondering, dat in de Lylt der Vificheit
van Nederland, door den. ouden HeerJ. Fr. G r o n o v iu s , de
Hamburger byna als een Verfcheidenheid van den Karper
niet vier Baardjes aangemerkt worde (Uitgez. Verb. I.DreL,
| | i 57.) daar dezelve in 't 't geheel geen Baardjes heeft.
Ik had op ’t berigt van den Jongen Heer G ronovius gefield»
dat de Hamburger of Stben-Karper in onze Provinciën, zo
wel als ia 't Noorden, vry gemeen z y ; doch ik moet thans
daar aan twyfelen, nu my een ervaren Vifchkooper verzekert,
dat de Steen-Karpers hier niet dan zeer zelden, en
uk Vriesland komen. Het vereifcht onderzoek of het dezelfde
Vifch zy als de Karudfen, die men thans hier by Amfterdam
heeft in de Sloterdyker-Meir, in welke zy verfpreid zyn , zo
men my b e r ig t, door dé Overftróoming van dié Meir, ruim
dertig Jaar geiteden, uit een Vyvef , waar in zeker Heer
deezen fifch, van Hamburg gebragt zynde, geplant hadt.
In verfcheidene, daar uit aan my medegedeeld, bevind ik dat de
Aarsvïn niet meer dan 8 of 9 Béentjes heeft: waar uit blykt, dat
het in L in n . Faun. Suecica, N. 223 , een mifflag moet zyn, daar
twintig Beentjes in te Hellen, gelyk men 'er in de Rugvin
vindt. Voor ’toverige komen zy ook, in gedaante, zeer wel
overeen met de Afbeelding Plaat. LXVII-'Fig, 2 , die van Klein
ontleend is, en waar in ik de Zydftreep heb doen tekenen,
naar myne feevende Karudfen : doch de haakigheid of tandjes
van het twesde Beentje der Rugvin en van een Beentje
der Aarsvin, om welker verzuim de Heer G r o n o v iu s ook de
Afbeelding van K l e in flegt aanmerkt te zyn, vind ik in du
mynen niet. 't Schynt dat het een Eigcnfchap van deeze
Vilfchen zy» de Rugvin gefcheurd te hebben: tén nrinftai
neem ik dit in demeeften waar. De Staart is niets minder Jan
geknot: de kleur op de Rug bruin , aan de Vinnen een wei.
nig