XLIV.
Hoofdstuk.
Spret.
338 B E S C H R Y V I N G V A N
van langs de geheele Zeekuft van Vran-
kryk en zelfs in Spanje ; Port Louis heeft:
zyn voornaamfle beftaan van den Sardynen.
Handel.
De Sprotten, in Engeland Spratts of Sparlings
genaamd, komen ook voor in zeker Meir van
\ Landfchap Chefter in Engeland, genaamd
Rotberfton, alwaar zy , omtrent het Faafch-
feeft, jaarlyks, ten minfte tien Dagen lang gevangen
worden. tvlcn haalt er tien en fbmtyds
twintig te gelyk, in eens, met een Sleepnet
uit. Omtrent dien zelfden tyd worden zy ook
in ’t Zoute W a ter, beneden de Brug vata
Warrington, dat is zeven of agtduizend Schree-
den laager dan dit Meir, op de Merfèy gevangen.
En fchoon, het geheele Jaar , door de
genen, die de Pagt daar van hebben, in ’t ge-
•dagte Meir gevifcht wordt, (daar op fommige
plaatfen meer dan dertig Ellen diepte is ,) kry»
gen de Vïffehers nooit Sprotten in hunne Netten
, dan tegen Eaafchen. Ook worden zy
nimmer gevangen in de Riviertjes en Meiren „
die aan dit Meir gemeenfchap geeven met de
Merfey; waar uit de Heer Langlet beffoot,
dat de Sprotten aan het gedagte Meir eigen en
van den tyd des Zoudvloeds af daar in ge-
weeft waren; doch de Heer W iixoughbï oordeelt,
met reden , zulks onwaarfchynlyk; de-
wyl zy dan Haringen zouden moeten geworden
zyn.
D E H A R I N G E N .
Haring met de Zyden zwart gevlakt, de TV.
r , Afdeel.
Snoet gefpleeten. XLIV»
Deeze meent meü dat de Clupea van Plint- ^ oofo.
üs zy geweefl, die door A l d r o v a n d u s Tybe. m *
rina, (van den Tyber) gebynaamd wordt, en
de ©§«<r<r» of Trijj'a was der Ouden. Sommigen
noemen hem Aloja o f Aldufa. eenigen
Aloja major, om hem van de Sardynen te on-*
derfcheiden, en ook wel Clupea Fluviatilis, dat
is Rivier-Haring. T e Venetie en in Toskanen
noemt men deczen Vifch nog heden Clupea, te
Rome Laccia, in andere deelen van Italië, en
Sn Vrankryk , Ahfe. De Spaanfchén geeven
*er den naam aan van Saccolos; de Ëngelfchen
noemen hem Sbad; de Duitfchers, te Bafel
én Keulen, Alfen; anderen Meyfifb. By ons
is hy bekend onder den naam van Elft»
Zeer naa verwand moet deeze Vifch met de Moeder van
Haringen zyn , dewyl men hem Moeder van de de H,nnstru
Haringen getyteld vindt; waarfchynlyk alleen
maar om dat hy wat grooter is. De Elften
komen, in Maart en April, de Rivier Severn,
in Engeland, op, zynde vet en vol v&n Kuit;
in de Mey-Maand keeren z y , mager en daar
van
(3) Clupea lateribiis nigró maculafis, Roftrö bifido. Syfl^
Nat, X. Clupea apice MaxillaÊ fuperioxis bifido, Maculis ni-
gtis utrinque. ART. Gen. 7. Syn. IJ. Spec, 34.. GRON.
Muf. I- u. 13. HASSELQ. Itin. 38S. [+3°-] Alofe major„
CHARL. p. ijo , 151. clupea, WILL. p. *27. RaJ- P’
lo j. Alofa minor. Charl. Harengus minor five Pilderdus.
WTLL. p. 2i 3. B-AJ. p.
I.DSEL. VULSTUK. y s