den, deeze Diertjes betreffende, in het IX. D e el der Üit-
gezegte Verhandelingen, PI. EVlIf. Bladz. 214, medegedeeld.
Bladz. 367. I
De Aap, uit Ethiopië afkomftig, dien Doktor Ha s se lq uist
teKairo zag, was tweeVoeten lang enookiomtrent zódjk,
byna anderhalf Voet hoog. Ik denk dat de dikte van hem
in de omtrek zal gerekend zyit Een wreed, trouwloos en
naamvlyks tembaarDier, zegt hy. De Landloopers regtten
’er Potferyën mede aan, by de Overftrooming van den Nyl*
Hy noemt deezen de Egyptifche Aap. Vair den Moorfcben
(1Simia /Ethiopi) wordfeh, zegt hy, >door de Zwarten zeer
veele in Egypte gebragt. Deeze is taamelyk leerzaam , van
grootte als een Huiskat.
Bladz. 444.
Omtrent de Eigenschappen van den Olypbant, en inzonderheid
zynè Levensmanier, heeft de Heer N o l l e t veeie aan-
merkelyke Zaaken waargenomen en befchrëêven, uit de
befchouwing van zulk een. Dier, dat verfchëide faarën te
Napels geleefd heeft, zynde door den Turkfchen Keizer aan
zyne Siciliaanfcbe Majefteit gezonden in.’t Jaar 1740. .Men
vindt het Bericht daar van, uit de Hiftorie van de Koning-
]yke Akademie der Weetenfchappen van Parys ontleend,
in het Agtfte Deel der Uitgezogte Verhandelingen, Bladz.
253, enz,
Bladz. 490.
Ik heb reden gehad, om te twyffelen óf dè beide Mieren
E eters van Se b a , die door den Heer L in n ^eus op de
"tweede foórt aangehaald worden, wel daar toe behoorden.
Immers door ’t inzien van ’tWerk van M a r c g r a a f blykt,
zo de Wel Ed. Heer V osmaer my berigt, dat dezelven 'er
ververfchillende
van zyn. Zyn Ed. merkt aan, dat deMieren-
Eeters, welken hy opgevuld gezien hadt, met de Afbeel.
ding van K l e in taamelyk overeenkomfUg waren. Uit de
gedroogde Vellen of Vagteti, die ik gezien heb, blykt dat
dit Dier zeer veel dé grootte van een halfwaffen Big'overtreft,
daar het in’t Werk genaamd de Dierelyke Wei eld ter be-
fcbouwinge open g e z e t, mede vergeleeken wordt. Zulks komt
meer overeen met de kleine witte 01 Mieren-Beer, die aldaar
gezegd wordt de grootte te hebben van een Vos ; dat
met de langte van 15 Duimen, met Kop en Staart, zeer weinig
ftreokt. Zie bladz, 487.
II. S t u k , Bladz. 22.
Aangaande den Vangft der Zeehonden cf Zeekalven, ge-
meenlyk R obben genaamd, in het gedeelte van Sweeden,
’t welk Ooftbothnie heet, vind.ik een zeer omftandige be-
fcbryving in het XIX. S tu k der Verhandelingen vaudeKo-
ninglyke Akademie van Stokholm; te uitvoerig, om dezelve
hier te plaatzen.
Op het vangen der Zeehonden ftnat een Praemie van vyf
Guldens in Holland, en van drie Guldens in Zeeland. V a n
Z u r k , Codex Batavu's.
Bladz. 45.
De. Turken houden de Honden voor onreine Dieren, en
laatenze langs Straat loopen > daar zy dan aan Krengen of
Vuiligheid, die men weg werpt, zig de Koft weeten te
befchaaren. De Arabieren , in tegendeel, maaken ’er veel
werks van, om dat zy dezelven noodig hebben totbefchut-
ting van hun Vee. TeLivorno in Italië loopt zulk een me.
\ ' pp-2 nig.