XLV.
Hoofi*.
s t u k .
' Zeelt.
D ê L in t wo
rm daar
in.
Vyvers, vindt menze mee ft. Men zegt, dat
zy in de Voorzomer, als het Koorn in bloey
ftaatvoortteelen, en leevcn van Slyk en Vuiligheid.
Hier aan zou men evenwel twyfelen
kunnen, indien het waar is, dat zy naar Aardwormen
zeer gretig zyn: doch zelden vangt
menze met den Hengel.
| De Zeelt onthoudt zig altoos op den Grond
van ’t Water, en hier van komt het, dat men
'er zo veel niet in een Vyver houden ka*n, als
Karpers, Men be'hoeftze zelden daar in te
planten. Tot vervoering is deeze Vifch zeer
bekwaam, als taay zynde van Leven: gelyk ook
l L emery aanmerkt, dat hy, .in ftukkén gefnee-
den zynde en half geroofterd, dikwils nog uit
de Braadpan fpringt. Men wil, dat de Snoek
zyne Wonden, met zig tegen den Zeelt te
wryven, door de Slymigheid daar van geneeft.
j Hoe ’t z y , dit weet men, dat de Zeelt, hoe
groot een Vriend ook, om die reden, van den
Snoek, door denzelven niet verfchoond, maar
gretig opgevreeten wordt.
De Heer Geoffroy, de Jonge, hadt, nu
ruim vyftig Jaar geleeden, aan de Koninglyke
Akademie der Weetenfchappen van Parys een
Lintworm laatéh zien , die uit een gezonde en
zeer wel gevoede Zeelt gehaald was. Deeze
Lintworm was gelyk aan de genen , die men
in Menfchen vindc; uitgenbmeh dat hy geen
Ringen overdwars hadt, Zynde alleenlyk met
Streepen overlangs getekend, tuffchen welken
1 een
O
een groote plooy liep van deu Kop tot aan de JV.
Staart, die den Worm in tweeën deelde. Hy Afdeec*
was geheel en hadt de langte van d^rdhalf v*
Voeten. Men weet met, voegt ’er de Hifto- s t u k .
rie-Schryver' by; dat ’er tot nog toe Lintwor- Zedt.
men in de Viftchen gevonden zyD (*J. Onlangs
heeft men dergelyke in Stekelbaarsjes g e -'
zien ( f ) , en ’t is bekend, dat de Lintworm
vry gemeen zy in de Zeelten.
Onder de gebaarde Karpers maakt inderdaad Geftdte.
deeze een,droevige Figuur, wegens de kleinheid
van zyne Kneveltjes , die in een doode
Zeelt naauwlyks zigtbaar zyn. ' Hy is aan zyne
bruine Kleur, aan de kleinheid van zyne
Schubbetjes en Slymigheid , zeer kenbaar en
grootelyks van de voorige Soorten verfchillen-
de. Klein befchryft hem vry naauwkeuri"
als hy hem noemt Braafem met de Vinnen die
cirkelrond , zyn en de Staart zwart; het L y f
dikagtig, van Kleur uit den zwarten grocnag-
tig , rost do zyden van den Kop bleek
geelj de Schubben klein , dun , en taay aan-
kleevende. De Schubben van den Molenaar
en van de Scharren zyn, volgens Dr. Baster,
evenwel nog kleiner. Het Slyrn, dat deezen
Vifch omkleedt, wordt, door hem mét Azyn
te befprengen., verdikt en van ’t L y f afge.
fcheit
* ) Zijl. di V Ac ad. des Sciences de 1710. Qiiatto. p. 3».
( t ) Zie bladz, sj,-higr vroor.
2« Deel. Vin, stuk. Bb 3