XXXVIII.
H o o f d .
stuk*
dat h y , gedroogd zynde, by nagt Licht geeve
als de Phospborus; is veel te ver gezogt. On.
dertuflchen komt het zonderling voor, dat
A u son iu s de eerfte zy , die zig van ’t Latynfch
woord Lucius bediend heeft, om een Snoek te
betekenen. De Grieken noemen hem thans
ze lf Luczo, en die van Bourdeaux Lucz, doch
in Anjou en le Maine, dat Landfchappen van
Vrankryk zyn , heet men hen Becqiiet of Bechet
wegens zyn langen Bek, die ’er oudstyds den
naam van o f Scherpfnoet aan deedt
geeven.
Volgens B e l lo n iu s zou de gewoone Fran-
fche naam , Brochett van Broche, dat een Braad-
fpit, Spil o f ander Werktuig, van een Spilronde
figuur, betekent, afkomftig zyn : doch Me.
nage w il, dat het veeleer afleidelyk zou zyn
van Brochus, een Woord ’t welk gebruikt
wordt om iemand aan te duiden, die den Mond
uitfteekende, de Lippen groot en dik, de Tanden
uitfpringende heeft. Sommigen noemen
de kleine Snoeken , anders Brocbeton genaamd ,
ook wel Lanceron o f Luncori, dat men van het
voortfchieten in ’t Water afleidt: een middel-
maatigen Poigncird, en de allergrootsten , die
van dikte als eens Menfchen Been zyn, Bro*
chet Carreau.
De Snoeken zyn in de Noordelyke en mid-
deldeelen van Europa gemeen, doch men vindt-
ze weinig o f geheel niet in Spanje, en in É
Zeewater, ja zelfs byde Monden der Rivieren s
zeer
Zeer zeldzaam, alwaar zy ook mager en fchraal IV.
worden. De Vlflchers verhaalen, dat deeze Afdeeu
V ilch inzonderheid de gewoonte heeft, van,
gevangen zynde, het gene hy hadt iDgeflokt s t u k .
weder uit te braaken , keerende fomtyds de
Maag om , gelyk dit van de Kabeljaauwen wordt
verzekerd (*> Hy durft Viiïchen aandoen ,
die niet kleinder zyn dan hy ze lf is, en weet
dezelven in te flokken, neemende eerfl den
Kop beet, dien h y , terwyl het andere buiten
zyn Bek hangt , allengs verteert, en dus al
verder den Vifch inhaalt. Een geloofwaardig
Man heeft my verteld , zegt Rondeletius,
dat h y , op zekeren tyd reizende, zyn Muilezel
te drinken brage aan de Rhône , alwaar een
Snoek het Beeft vatte aan de Onderlip en daar
zo vaft in zitten bleef met zyne Tanden, dat
de Muilezel verfchrikt, en fchielyk terug wy-
kende, den Snoek mede nam, dien hy ,door het
flingeren van den Kop, eindelykkwyt raakte en
op den Grond fmeet, alwaar die Man hem Ice-
vend magtig wierdt.
’t Is buiten k y f , dat de Snoek een Verflin- Gulzigheid,
dend Roofdier zy. Jonge Katjes en Honden;
die men in de Vyvers werpt, worden ’er niet
alleen door ópgevreeten, maar men heeft ook
dikwils Vogelen en Water-Rotten in zyne Rob
gevonden. Sommigen verzekeren , dat by ook
>ad-
Ct) Zie ‘t voorg. VII. Stuk, deezee Nat. Hijloric, black.
191.
I .Q i u . VIII. Stuk.