iv . doch de Ademhaaling verdient nog onze op.
A f d e e l . merking, als grootelyks van die der Landdieren
XLV. verfchillcnde. De Baardjes der Kieuwen, naa-
melyk, die de plaats van Longen bekleeden in
de gefchubde Viflchen s maaken dat men zeg-
gen kan, dat zy de Longen in de Bek o f aan
de Keel hebben \ waar van de Boogswyze Bee.
nige ftukken de Ribben zyn. Deeze Ribben
worden bewoogen door 'zesenveertig Spieren.
Agt zyn 'er die de tuffchenruimte verwyden,
zestien die dezelve vernaauwen; zes die het
midden wederzyds verbreeden, twaalf die het
verfmallen en tevens het Borftbeen neder-
drukken, vier die het opligtcn. De Opcriing
der Kieuwen Vv'ordt beurclings geflopt door
een zeer Konftig Beenig Dekzel, ’t welk, in de
Uitademing dezelven fluitende, gelegenheid geeft
tot de aficheiding van de Lugt uit het Water»
dat de Vifch inhaalt.
Dewyl de beweeging der Kaaken tot dit zelfde
Oogmerk dienftig is , zal ’t niet ongevoeg-
}yk zyn » dat wy hier aanmerken, hoe de Bo^
venkaak beweeglyk is, en famengefteld uitver-
fcheide Stukken , die natuurlyk in elkander
fchieten en zodanig famengevoegd z y n , dat
z y j z i g ontplooijende, de Bovenkaak verbreeden
en langer maaken kunnen. In de Karpers
is het getal der Stukken, die tot de Ademhaa-
ling dienen, ongelooflyk groot, Men telt er »
naamelyk , vierduizend driehonderd zes en
tagtig Beenige en negen en zeftig Vlee-
Zige, dat is Spieren. De Slagaders der Kieu- JV4
wen geeven, behalve haare vier Hoofdtakken, Afdejsu
vierduizend driehonderd en twintig Takken uit, Hoorn
ieder van welken, wederzyds, op het plat der s t u k .
Plaatjes een menigte van dwarfe Hairtakjes vcr-
fpreidt; welker getal dat der Takken' ver te
boven gaat. Daar zyn zo veel Zenuwen als
Slagaderen , en de Aderen verfchillen alleen
daar in , dat zy enkele Buisjes zyn , zig niet in -
Hairtakjes verfpreidende. Men ziet, derhalve*
dat het getal der gemelde Stukken, indien men
de Takjes elk in ’t byzonder neemt, wei twintigduizend
zou beloopen (*).
Deeze veelheid van Takjes der Slagaderlyke
Vaten , ongelyk groöter dan in de Blaasagtige
Longen der Landdieren, geeft gelegenheid'dat
een grooter Oppervlakte van het Bloed bloot,
gefteld worde aan het Water , om door de
drukking der Plaatjes bezwangerd te worden met
de fyne Lugtdeekjes. Want het is blykbaar,
gelyk wy gezien hebben, dat de Viflchen niet
kunnen leeven , zonder een geduurigen toevoer
van verfche Lugt, zo min ais de Schepsels
die in de open Lugt Ademhaalen ( f ) . Zie
hier nu, op welk een wyze de Ademhaaling,
door gemelden Heer, in de Karpers waargeno.
men zy,
j, De Bék opent zig en wordt verlangd door inademing.
» het
(* ) Du. VeRNEV. Oeuvres Anatom. Tom. II, p. ^02*
( f ) Bladz. 41. i n ' t voorg> St u k ..
L » eel. vul Stuk. Aa «