XXXVI.
Hoofdstuk.
Forel.
Gebruik.
Geftalte aaoneemt. „ Kleine Forellen , van
„ een VierendeelPonds en minder, krygt men
, , in de Watervallen mee Hengels. Die zyn
„ Afkomelingen van de naar Zee gezwommen
„ Salmen , die van Stenbit zig ligtelyk door
,, hunne Witheid, de zwarte Vlakken en rood-
„ agtig Vleefch, onderfcheiden laaten (*).”
Onder de Rivier. Viflchen zyn de Forellen de
edelfte, volgens het eenftemmig oordeel van
alle Natiën; doch zy moeten verfch gegeten
worden ; dewyl zy zeer fchielyk fterven niet
alleen, maar ook bederven. Voor alle Soorten
van Geitellen, byna, zynze goed tot Spyze,
mids dat men ’er niet te veel van gebruike: ja in
hoedanigheid komen zy zeer naby aan den Salm;
om niet te zeggen, aan Vleefch. In de Ge-
neeskonfl: heeft het poeijer 'van de Kaakea en
Tanden veel aanpryzing , tegen het Slym Graveel:
hun Vet is niet alleen verzagtende, maar
ook oplöflende en dus tegen Zweertjes eö Kloo.
ven, zo aan het Fondament, als aan de Tepels
en Lippen, dienftig.
(5)
(*) Dit zegt GISLER , die te vooren Fe re ll eti Sttnbit,
'Bekreu en Reufisk, als een zetfde Soort had aangewerkt,
tot welke de Laxeurhig , die by hem de Salmfbrell is, ook
behoort volgens Linn;eus. Ik zal , door meer hier van te
Ipreeken , de verwarring niet grooter maaken. Alleenlyk
merk ik nog aan , dat deeze Soort, volgens onzen Autheur ,
in Sweeden zelden de langte van een Voet, en de voorgaande
genwenlyk twee Voeten bereikt. Faun. Sm . p. i t fm
.(■ 5) Salm die langwerpig i s , met twee ryën IV.
■tanden aan ’t Gehemelte, en alleenlyk zwart Afdeel* 7 T,r XXXVI. gevlakt. H oo fd .
ST UK«
In Duitfchland vangt men een Soort van Forellen,
Hucb genaamd, welke te Weenen zeer Kuch»,
veel geagt wordt. Vooreerft is dezelve grooter:
riien vindtze naamelyk van over de twee Voeten
: ten anderen heeft zy het L y f dunner ea
fchraalder, geen roode en niet dan zwarte Vlakken.
Gesnerus fchry ft, dat alle de Vinnen
van deeze Soort, behalve die van de Kieuwen
en Staart , bruin en met Vlakken, ten deele
zwartagtig , ten deele Goudgeel, getekend
zyn.
Door het niet hebben van Tanden in ’t midden
van. ’ t Gehemelte is deeze inzonderheid
ook van de Forellen verfchillende. Wat de
Vinftraalen belangt , die fchynen daar in niet
geteld te zyn. In de Forellen waren dezelvea
nagenoeg als in de Salmen gevonden.
(6) Salm die de Staart "gevorkt beeft en niet vi.
dan zwarte Vlakken, op den Buik een twer-^ü-po^
1 ■ langfe groef.
Deeze, dïe Meir-Forel getyteld wordt by de
Au-
(s) Salmo oblongus , Dentium lineis duabus Palati, ma-
culis tantummódo nigris. ART. Gen. iz . Syn. 25. Trutta
fluviatilis, Huch Germanis dicla. WlLL. p. 199. RAJ. p. 65.
(6) Salmo Cauda bifurca , maculis lolum nigris , fulco
ïongitudinali Ventris. ART. Gen. 12. Syn. 25. Trutta La.
cuftris wiLL. p. 198. Raj. p, 64. N.4. Trutta Saknonatx,
parvus Salmo. CöARL. Vnsm. p. XSS.
s. De e l , VIII. Stu k .