XXXVI.
Hoofd.
STUK.
Vertchil der
Salinen.
, , Driederley Soorten zyn ’e r, die men by
„ den naam van Salm, van Salm-Forellen en
„ Forellen , onderfcheidc. De eerftc Soort,
„ daar wy hier van zullen fpreeken, wordt
„ genaamd Zee-Salm of witte Sa\m (Blanklacbs)
„ omze te onderfcheiden van den Wraklachs,
„ die, door zig af te ryen in de Rivieren,
„ geheel graauw geworden is , hebbende zelfs,
„ door de vermagering, eene kromte aan de
„ Onderkaak gekreegen; \ welk in het Man-
„ netje zig meelt openbaart. Deeze wordt ook
„ graauwe Salm ('Graulachs) genoemd , of Salm
„ met de kromme Kin. Het is de grootfte
„ v a n allen; hebbende Kuit en Hom, die
„ meeftendeels tot volle rypheid komt, en in
„ de Rivieren gefchooten wordt; daar de wit*
„ te Salm ’er voor den Rytyd uit vertrekt.
„ Tegen 't end van Juny zwemmen zy den
„ Stroom o p , en zakken in* September, niet
, , weder a f, gelykde witte Salinen, maar bly.
„ ven den geheelen Winter over. Hunne Kop
„ wordt langs hoe magerer en bleeker. Dan is
, , ’er nog een roode of Kalfsvleefch-Salm (Rod-
„ lacbs) die aan de Schubben een Vleefchkleu-
,, rigen rand heeft; doch door deezen wordt
,, niet volkomen in de Rivier Hom en Kuit
,, gefchooten. Van beiden is de zwaarte drie
„ of vier Lispond; daar de gewoone witte
„ Salm maar een o f anderhalf, en de vetfte of
„ zwaarfte derzelven niet veel meer dan twee
„ of drie Lispond bedraagt.
Een aanmerkelyk verfchil is ‘er ook onder
de Salmen, naar de Wateren, waar in zy
„evangen worden. In eenige Rivieren 'zyn zy
fmaller en langer , in anderen breeder en
„ vetter. Men bevindt dat in een zelfde Ri-
„ vier, naar de gefteldheid van het Water,
„ de Salm verandert. Wanneer hy in de Zo-
„ mer, door het Saizoen, eenige verandering
„ ondergaan heeft, kan hem weinig helpen,
„ voor dathy wederom Voorjaars-Water krygt,
,, ’t welk hem als een nieuws Leven geeft,
„ en hem de Stroomen opwaards lokt, daar hy
„ langs hoe vetter wordt, krygende langs hoe
„ witter Huid en langs hoe rooder Vleefch.-
„ Het grootfte verlangen van den Salm is
„ naar Stroomend en verfch Water; weshalve
„ by den Oever zoekt, zo dra het Ys los gaat:
„ maar als h y , in Z e e , genoegzaam zoet Wa.
„ ter bekomen kan, door het fmelten van het
„ Ys , dan vergeet hy dikwils de Stroomen op
„ te zwemmen* en, wanneer derzelver Water
„ door den Regen troebel wordt, zwemt hy
„ fomtyds te rug.'De Wind doet daar in ook
„ veel, die , met den Stroom heen waaijende,
„ van de Boeren Salrmaind geheten wordt;
j, anderszins ftrykt de Vifch den mond der Ri-
„ vieren voorby, in de Zeeboezems. Op de
„ Rivier gekomen zwemt hy voort, zo lang
„ de Salmwind waait: anders gaat hy op en
„ neer, wordende alsdan gemakkelykft in de
„ Fuiken of Zetnetten gevangen.
X.X)E£L. VIII. Stuk, I 2 „ Hee
IV. ,
A fdeel»
XXXVÏ»
Hoofdstuk.
Salm-Wind»