&6 B E S C H R Y V I N g v a n
IV; Schubben o f geen o f zeer klein (*). De Köft
XXXIII Ug’ Vinnen en ^taar£> z y° met zwartagtige
H oofd- Vlakken befprengd, doch anderszins vuil geel.
stuk. Aan de Bovenkaak heeft het drie paar Baard,
je s , een aan ieder hoek, twee aan ’t end van
den Bek. De Oogen zyn klein met geele Krin.
gea. In de Rugvin heeft men 8 , in de Borft-
vinnen 12 , in de Buikvin 7 en in de Aarsvin 6
Straalen geteld. De Rugvin is omtrent op ’t
midden van ’t L y f geplaatft*
in. (3) Meirjlang mét zes Baardjes dan den Bek
Grondel. - en Doorn ónder st Oog.
Deeze, die ook zes Baardjes heeft, is van
den voorgaanden verfchillende door een Stekel
onder ieder Oog, weshalve hy van de Duitfchers
Tborn grundel geheten wordt* Sommige Schry-
vers noemen hem, wegens de figuur van^t Lig»
haam ,de geboomde Lintworm, anderen de gedoomde
Grondel o f Grondel alleen (f)* Van
de
(*) Dit zégt Willouqhby } doch uit het Werk van
Doktor BAster blykt , dit de Schubben van het Bermtje
ongêvaar zo groot als die 'van den Baars zyn.
(3) Cobitis clrris Oris lèx , Ipina fuboculari. Syjï. N4t.
X. Cobitis aculeo bifurco infra utrumqae Oculum. Ar t.
Gih. z. Syti. 3. Spec. 4. Faun. Suec. 333. GRON. Muf. I.
«5. j. Cobitis barbatula acnleata. Wi l l . p. 26$. KAJ. p_
124. Tsnia cornuta. ibid. & Jonst. Tab. XLVI. fig. 7<
( f ) Sommigen hebben den voorgaanden Grondel, en dee-
zen gedoomde Grondel, genoemd; doch de gemelde Zeeuw-
Jthe Doktor geeft aan deezen den naam van G ru n d e l, ajvt
den anderen disn van Bermtje.
d e M E I R s X A N G E N. 9?
de Duitfchers worden zy ook w e l' SteiribeiJJer IV.
o f Steinpicker genaamd, om dat zy kleine Steent-
jes iDflokken, van de Sweeden Tonglake. Mén hoofd„*
teltze, in Vrankryk onder de Loches, in Enge- stuk.
land onder de Groündlings o f Grondels.
In de Geftalte, Kleur en Grootte i is weinig
verfchil met de voorgaande, onder welken deeze
Soort in de Rivieren , Meiren en Poelen van
Europa, als ook van onze Pro vinden, voorkomt.
Alleenlyk .is het L y f wat breeder en de Kop
grooter. De gevorkte Doorn onder ieder Oog,
maakt het grootfte onderfcheid uit. Bovendien
heeft de Heer Baster waargenomen , dat de
Schubbetjes der Grondden veel kleiner dan dié
der Bermtjes, en van een andere figuur, dat
is ovaal of langwerpig rond zyn ( | ) . •
(4) Meirjlang met agt Baardjes aan den Bek jv.
en een Doorn boven ieder Oog. Modderkmi.
per,
De bynaam zou byna den Fabel , dat ’er Vis-
fchen in de Aarde groeijen , en uit dezelve gegraven
moeten worden , doen opwakkeren.
Evenwel is dit in zo verre waar, dat men 'e r ,
na de Overftroomingen der Rivieren , dikwils
in
( I ) Vergelyk Fig. 10. on Fig. 33. op Plaat XV. in zyne
Natuurk. Uitfpanningen.
(4) Cobitis cirris Oris o&o fpinü, fupra -oculari. Syfi.Nat»
X. Cobitis aculeo bifurco fupra utrumque Oculum. Gron.
Acï. Upf. 1741. p. 79. T. 3. Cobitis coerulescens lineis
utrinque quinque longitudinalibus. Ar t. Gen. 2. Syn. 1. Muf.
A i. Fr. I. p. 76. Muftela foffilis Gesneri. WILL, p. 124.
Raj. p. 69. Jonst. Tab. XXVIII. fig 8.
1= Deel. VIII. stuk. G