■ mr
34 B l S C H E l V l N C V A K
m
XXIX. H O O F D S T U K .
IV.
A fdeel.
XXIX.
H oofd- , J T ! , „
stuk. Befcbryving van t Geflagt der S t e k e l b a a r s e n ;
•waar in ook bet Lootsmannetje van denHaay,
' en de Vliegende Baars van Ambon, is begreepen♦
Viflchery van Stekelbaars, en bereiding van Olie
of Thraan uit deeze PHfcbjes, in Sweeden.
Dien zeer bekenden naam voert een Geflagt
van Viflchen, waar aan de Latynfche Gas-
terojleus, wegens de Stekeligheid van hunnen
Buik , gegeven wordt: want in Geftalte zwee-
men z y , eenigermaate, naarde Baarfen. Het
Kieuwen-Vlies heeft, volgens A r t e d i , drie
Straalen: het L y f is, aan de Staart,wederzyds
gekield: zy hebben, voor de Rugvin, Stekels,
die van dezelve afgezonderd zyn.
Behalve de gemeenlyk dus genaamde Vifch-
je s , begrypt L innasus ’er in dit Geflagt, die
van anderen tot de Baarfen , of elders, t’huis
gebragt zyn: zo dat hy agt Soorten in ’t zelve
heeft.
Atuleatus.
Driedooini
je.
( i ) Stekelbaars met drie Rugdoomen.
By de Autheuren heet deeze Spinacbia of Ste-
kelvifcnje , van wegen de Doornen die het op
de
( i ) Gafterofteus fpims Doifallbus tribus. Syjl. Nat. X.
Gen. 1+5. ART. Gen. 12. Syn. 80. Spec. 16. Faun. Suec.
*76. Pifciculus aculeatus Rondeletü. Wi l l . p. 341. Raj.
p. 14;. Pungitius Alberti, JONST. Tab. XXVIII.
ï ) è S t e k e l Ü A a r s e n . $ƒ
de Rug heeft, zo wel als aan den Buik. De
Ëngelfchen noemen hetzelve ook , deswe-
gens, Steckle- Bak, Banflickle of Sbdrpling: de
Duitfchers Stichting , Skottfpig , of Stecbbuttel.
Het is onze gewdone Stekelbaars; die men in
de zoete Wateren menigvuldig vindt* doch wegens
de kleinte naaüwlyks kan gevangen wolfden,
en derhalve geen waarde heeft, onder
de eetbaare Viiïcbeb.
Omtrent dit Vifchje * dat ook menigvuldig
voorkomt in andere deelèn van Europa, heeft
zeker Switzerfch Doktor, genaamd d’Annonë 4
een Waarneeming medegedeeld. Eenige Liefhebberd
hadden, den % en io April van ’t jaar
1758 * in de Beekjes en Meiren omftreekS
Birfa, veele zodanige Vifchjes weeten te kry*
gen, waar van veelen den Buik zeer gezwollen
hadden, en, dezelven opehende, votiden zy
daar in zékere Wormen, die meeft naar deü
Lintworm geleeken; zynde dé Worm, naar reden
van het Vifchje, zeer groot. Meü kan dé
Afbeelding van deeze Vifchje^ en de gedagté
Wormen, in de Switzerfche Verhandelingen,
vinden voorgefteld (*).
Belangende de Geftalte rhoet meö aanmerken
, dat fommigen op de Rüg maar twee Dbor»
nen hebben* gelyk Klein fchryft, en deeze
Doornen zyn van de Rugvin afgezonderd; 't
welk ze Zeer kenbaar maakt* Voorts zyn zy
dé
(*) A a Helv. Phyfico-Math. Mei. Vol, IV. Tab. ultltna.
t Ds.i l . VUL Stuk. C S
XXIX. HoÖFÖi
STUK*